De grote verantwoording van hen die zijn vergeven

In Mattheüs 18 vertelt Jezus een gelijkenis om zijn discipelen te leren hoe het Koninkrijk der Hemelen functioneert. Zoals met veel van deze gelijkenissen houdt alles in het verslag verband met Christus en Zijn kerk.

Jezus begint door een koning te beschrijven die zijn dienaren roept ter verantwoording. De Schriften zeggen: “Toen hij begon te rekenen, werd een voor hem geleid, die tienduizend talenten schuldig was (Matthéüs 18:24)”. Hier was een dienaar die diep in de schulden zat. Hij was de koning een bedrag schuldig van honderden miljoenen dollars, een bedrag dat hij nooit terug kon betalen.

Jezus vertelt ons niet hoe deze man zo’n verschrikkelijk grote schuld kreeg. Sommige versies van de gelijkenis zeggen dat de man een slaaf was, en dat deze schuld een onbetaalde lening was. Maar alles wat we weten uit het evangelie van Mattheüs is dat hij toegang had tot grote voorraden, en dat hij ze verkwistte.

Laat me twee belangrijke dingen aanduiden bij deze gelijkenis. Ten eerste, de dienaren in de gelijkenis vertegenwoordigen gelovigen, zij die in God’s koninkrijk werken. Dus de dienaar die hier de schuld had was geen vreemdeling bij het werk van de koning. Ten tweede, we komen er later achter (in Mattheüs 25) dat God’s bedoeling met het geven van talenten aan zijn volk is dat er vrucht wordt voortgebracht. Allen die talenten ontvangen van de Vader worden bevolen om ze te investeren. God geeft niet zomaar talenten zonder onderscheid te maken. Hij verwacht dat hij vruchten zal oogsten van de investeringen die hij aan zijn volk geeft.

Natuurlijk ging de koning in Mattheüs 18 om met dienaren die waren betrapt bij het begaan van misdaden. En de dienaar met grote schuld was één van de eerste overtreders die voor hem was geplaatst. Deze dienaar was waarschijnlijk een zeer begaafde man, waar veel van werd verwacht (anders had hij niet toegang gehad tot al datgene wat hij verkwist had). Maar toen hij ter verantwoording werd geroepen: “was hij niet bij machte te betalen (18:25)”.

Deze man had niets van waarde om zijn misdadige schuld mee te betalen. Hij had geen geld, geen goederen, niets van waarde aan te bieden. Dus, wat deed hij? “Hij viel neer, en aanbad hem, zeggend: “Heer, heb geduld met me, en ik zal u alles betalen (18:26)”.

Het is belangrijk om de betekenis van “aanbidden” hier te weten. Het Griekse woord betekent: kruipen voor, of neervlijen voor, en kussen zoals een hond de hand van zijn meester likt”. Deze man was niet op zijn knieën berouw aan het hebben. Hij was aan het kruipen, proberend zijn meester in een goede stemming te brengen. Hij vroeg de koning niet om vergeving, maar om geduld. Hij wou nog een kans, en smeekte: “Geef me nog wat tijd. Ik zal het goed maken en al uw eisen inwilligen”.

De waarheid was, deze dienaar kon onmogelijk zijn schuld terugbetalen. Hij zou nooit dat geld bijeen kunnen brengen dat nodig was om al de fondsen terug te betalen die hij verkeerd had gebruikt en had verkwist. Ik vergelijk zijn houding met die van een Christen die op overspel is betrapt. Als zijn zonde openbaar wordt, is zijn eerste reactie een onecht, veinzend verdriet. Hij roept: “O, God, laat me mijn huwelijk niet verliezen, mijn familie. Neem mijn carrière niet weg. Laat me niet bankroet worden. Wees geduldig met me. Ik heb alleen nog een kans nodig”. Dan smeekt hij zijn echtgenote: “Alsjeblieft, geef me nog een kans”. Maar in werkelijkheid kan deze man nooit goedmaken wat hij verkeerd heeft gedaan. Dat is gewoon onmogelijk.

Jezus vervolgt zijn gelijkenis: “De Heer van die dienaar kreeg medelijden en schold hem zijn schuld kwijt en vergaf hem (Mattheüs 18:27). Waarom kreeg de koning medelijden met deze kruipende man? De dienaar toonde geen berouw. In feite had hij geen benul van de buitensporige zondigheid van zijn zonde. We komen hier later achter in de gelijkenis, als zijn hart zich hard en zonder medelijden toont.

Deze man was een toneelspeler, en had hij niet de intentie om te veranderen. En de koning had dat wel door. Per slot van rekening werd met de koning Christus zelf bedoeld. Hij moest weten dat de dienaar op zijn gevoel zat te werken om zijn medelijden op te wekken. Maar, ondanks dat, kreeg de koning medelijden met hem. Waarom? Het was niet vanwege de onechte tranen. En het was ook niet omdat de dienaar smeekte om geduld en om meer tijd. Nee, de koning had medelijden vanwege de verschrikkelijke ziekte die het hart en de geest van deze man teisterde.

Zie je, alleen een verschrikkelijke zelfbedrog kon deze dienaar laten geloven dat hij echt zijn meester zou kunnen terugbetalen. Zijn houding liet juist zien hoe onbelangrijk hij dacht dat zijn zonde was. Voor hem was het alleen maar een kleine vergissing die tijd nodig had om hersteld te worden. Hij was ervan overtuigd dat als hij hard genoeg werkte, hij zijn scherpzinnigheid kon gebruiken om de boekhouding te kunnen laten kloppen. Maar de koning wist beter. Geen bedrag van verdienste of zelfwil konden de kolossale schuld betalen die deze man had opgelopen.

Begrijp je de boodschap? Volgens Jezus hebben we nog geen echt berouw totdat we beseffen dat het onmogelijk is voor ons om boete te doen voor onze zonden. We kunnen God nooit onze schulden terugbetalen, noch door gebed, toewijding, goede bedoelingen. Het Nieuwe Verbond maakt dit duidelijk. In het Oude Testament was overspel een zonde die ernstig bestraft moest worden. Maar Jezus nam de zonde van overspel nóg serieuzer. Hij zei dat als een persoon zelfs maar op een lustvolle manier naar iemand kijkt, hij al overspel heeft gepleegd. In het kort, onder het Nieuwe Verbond werd Gods eis voor heiligheid zelfs nog groter.

Nu, in de gelijkenis van Jezus wist de koning hoe overweldigend de gevolgen waren van de zonden van zijn dienaar. En hij kon zien dat als hij deze man overgaf aan die consequenties, de dienaar voor altijd verloren zou zijn. Per slot van rekening was de dienaar al blind voor de verschrikkelijkheid van zijn zonde. En als hij niet vergeven was, zou hij zelfs nog meer degraderen. De spiraal van zijn leven zou hopeloos naar beneden gaan en hij zou zijn leven lang verhard blijven. Dus besloot de koning hem te vergeven. Hij verklaarde aan de man dat hij vrij was om te gaan, en schold hem al zijn schuld kwijt.

Laat me hier een kort woord zeggen over berouw. Deze opvatting wordt vaak gedefinieerd als: “een ommekeer”. Het spreekt over het feit dat men zich 180° draait in de tegenovergestelde richting van zijn vorige wegen vandaan. Ook zegt men dat door God geïnspireerd berouw gepaard gaat met door God geïnspireerd verdriet.

Maar, eens te meer, neemt het Nieuwe Verbond een Oud Testamentische opvatting zelfs nog verder. Berouw gaat over veel meer dan alleen maar je afkeren van de zonden van het vlees. Het gaat over meer dan spijt hebben over het verleden en bedroefd zijn over het feit dat je de Heer hebt gekwetst. Volgens de gelijkenis van Jezus gaat berouw over je afkeren van de geestelijke ziekte die maakt dat we geloven dat we op de één of andere manier onze zonde kunnen ‘goedmaken’.

Deze ziekte teistert miljoenen gelovigen. Wanneer zulke Christenen in zonde vallen, denken ze: “Ik kan de dingen weer met God in orde maken. Ik zal hem echte tranen brengen, meer serieus gebed, meer Bijbel lezen. Ik ben vastbesloten om het goed met Hem te maken”. Maar dat is onmogelijk. Dit soort denken leidt tot één ding: hopeloze wanhoop. Zulke mensen zijn voor altijd aan het strijden en voor altijd aan het struikelen. En ze nemen op het laatst genoegen met een vals gevoel van vrede. Zij jagen een vals gevoel van heiligheid na dat ze zelf gemaakt hebben, terwijl ze zichzelf van een leugen overtuigen.

Dat is waarom Jezus ons deze gelijkenis gaf. Hij houdt ons het voorbeeld voor van een gerespecteerde, begaafde dienaar die plotseling de belangrijkste schuldenaar gebleken is te zijn. Hier is iemand die Gods genade niet verdiend, hij is vol van verkeerde motieven, helemaal geen medelijden waard. Maar toch vergeeft zijn meester hem helemaal – net als Jezus deed bij jou en mij.

Vertel me, wat heeft je gered? Waren het je tranen en je ernstige pleidooien? Je diepe spijt over het feit dat je God bedroefd hebt? Je ernstige voornemen om je van de zonde af te keren? Nee, het was niets van dit alles. Het was genade alleen dat je redde. En, zoals de dienaar in de gelijkenis, verdiende je het niet. In feite ben je het nog steeds niet waard, hoe vroom je manier van leven ook is.

Hier is een simpele definitie van echt berouw. Het betekent dat je zegt: “Ik moet iedere gedachte van me afzetten, voor altijd, dat ik de Heer ooit terug zou kunnen betalen. Ik kan nooit mijn weg verdienen naar zijn goede genade. Daarom, geen inspanning of goed werk van mijn kant kan mijn zonde weghalen. Ik moet gewoon zijn genade aanvaarden. Dat is de enige weg naar redding en vrijheid”.

Zag de koning de zonde van zijn dienaar over het hoofd? Trok hij zich niets aan van zijn schuld en vergaf hij het hem zomaar? Nee, helemaal niet. Het feit is, door hem te vergeven plaatste hij een zeer belangrijke verantwoordelijkheid op deze man. En die verantwoordelijkheid was nog groter dat de last van zijn schuld. Inderdaad was deze dienaar zijn meester nu meer dan ooit iets schuldig. Hoe dat kon? Hij was er nu verantwoordelijk voor dat hij anderen vergaf en liefhad, zoals de koning voor hem gedaan had.

Wat is dit een ongelooflijke verantwoordelijkheid. En het kan niet gescheiden worden van het andere onderwijs van Christus. Per slot van rekening zei Jezus: “Als je anderen hun zonden niet vergeeft, zal je Vader jou ook niet je zonden vergeven (Mattheüs 6:15). Zijn punt is duidelijk: “Als je anderen niet vergeeft, zal ik jou niet vergeven”. Dit woord is geen optie, het is een bevel. Jezus vertelt ons in wezen: “Ik verdroeg je. Ik ging met liefde en met genade met je om. En ik vergaf je vanuit mijn goedheid en genade alleen. Zo moet jij ook liefdevol en genadig tegenover je broeders en zusters zijn. Je moet hen volkomen vergeven, net zoals ik jou vergaf. Je moet je huis, je kerk, je werkplek binnengaan en de straten opgaan en iedereen de genade en liefde tonen die ik je getoond heb”.

Paulus verwees naar het bevel van Jezus toen hij zei: “Gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo (Kolossensen 3:13)”. Hij verklaart dan hoe we gehoorzaamheid aan dit gebod najagen: “Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; …..En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid (Kolossensen 3:12-14)”.

Wat betekent het om verdraagzaam te zijn? Het Griekse woord betekent: ‘verduren, toestaan’. Dit geeft de suggestie dat we dingen verduren waar we niet van houden. We worden opgeroepen om de mislukkingen van anderen te verdragen en hun manieren die we niet begrijpen te verduren.

Dus, hoe reageerde de vergeven dienaar op de genade van zijn meester en zijn vergeving? Het eerste ding dat hij deed was een mededienaar aanvallen die hem geld schuldig was. Hij liep op de man toe, greep hem bij de keel en eiste dat hij ter plekke zou betalen. Ongelooflijk, het bedrag was maar een klein beetje, minder dan het loon van drie dagen. Toch bedreigde de dienaar zijn schuldenaar, roepend: “Ik wil het nu!”. De man had niets, dus viel hij voor hem neer, en smeekte om geduld. Maar de dienaar antwoordde: “Je tijd is om”.

Ik vertel je, dit is één van de meest afschuwelijke zonden in de gehele Bijbel. Ten eerste is deze zonde doorgedrongen tot een dienaar van God. Vertel me, wat voor soort persoon zou zich zo schandelijk gedragen? Welk soort hart zou zo ondankbaar zijn, zo’n gebrek hebben aan zelfs maar een fractie van de genade die hemzelf was getoond?

We worden een glimp getoond van de zwartheid die al de hele tijd zat in het hart van deze dienaar. In Romeinen 2 beschrijft Paulus deze zwartheid: “Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij, die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen…… Rekent gij wellicht hierop, o mens, die oordeelt over hen, die zulke dingen bedrijven, en ze zelf doet, dat gij het oordeel Gods ontgaan zult? Of veracht gij de rijkdom van zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid, en beseft gij niet, dat de goedertierenheid Gods u tot boetvaardigheid leidt? (Romeinen 2:1,3-4)”.

Wat bedoelt Paulus als hij zegt dat deze persoon de rijkdom van de goedheid van Christus veracht? Het woord “veracht” hier betekent: ‘hij kon het niet voor mogelijk houden’. Met andere woorden, deze gelovige zei: “Zoveel genade en medelijden is niet mogelijk. Ik kan er niet bij”. Het paste niet in zijn theologie. Dus, in plaats van het te accepteren, verzette hij zich er tegen.

Waarom kon de ondankbare dienaar de genade van de koning niet accepteren? Er is één reden: hij nam de enormiteit van zijn zonde niet serieus. Hij was te veel vastbesloten het zélf wel allemaal te klaren, en ervan overtuigd dat hij zijn eigen schuld kon overwinnen. Toch had de koning al tegen hem gezegd: “Je bent vrij. Er is geen schuld meer, er ligt geen claim meer op je, er zijn geen proefperioden of goede werken vereist. Alles wat je nu moet doen is je te focussen op de goedheid en verdraagzaamheid die ik je heb getoond”.

Tragischerwijs is een persoon die geen liefde accepteert ook niet in staat iemand anders lief te hebben. In plaats daarvan gaat hij anderen zitten veroordelen. Dat is wat er met deze dienaar gebeurde. Hij miste het hele punt van de genade van de koning naar hem toe. Zie je, Gods verdraagzaamheid en onverdiende vergeving zijn bedoeld voor één ding: om ons tot berouw te brengen. Paulus verklaart: “De goedertierenheid Gods leidt u tot boetvaardigheid (Romeinen 2:4)”. Paulus wist dit uit de eerste hand, omdat hij van zichzelf verklaarde dat hij de belangrijkste zondaar was van allemaal.

Het is duidelijk in de gelijkenis dat dit de reden is dat de meester zijn dienaar vergaf. Hij wou dat deze gerespecteerde man zich afkeerde van zijn eigen vleselijke werken om de rusten in de ongelooflijke goedheid van de koning. Die rust zou hem vrijzetten om ook anderen te kunnen liefhebben en vergeven. Maar in plaats van berouw hebben, ging de dienaar weg terwijl hij twijfelde aan de goedheid van zijn meester. Hij wou de gedachte niet loslaten dat de koning van idee zou kunnen veranderen. Dus besloot hij er een alternatieve oplossing voor te vinden. En, de genade van de koning verachtend, behandelde hij anderen veroordelend.

Kun je je de gekwelde geest van zo’n persoon voorstellen. Deze man verliet een gewijde plaats van vergeving, waar hij zijn meesters goedheid en genade ervaarde. Maar in plaats van zich te verheugen, verachtte hij de gedachte van zoveel onbegrensde vrijheid. Ik vertel je, iedere gelovige die denkt dat Gods goedheid onmogelijk is, opent zichzelf voor iedere leugen van de duivel. Zijn ziel heeft geen rust. Zijn geest is voortdurend in grote onrust. En hij is voortdurend bang voor het oordeel.

Ik vraag me af: hoe vele Christenen leven vandaag zo’n gekweld bestaan? Is dat de reden waarom er zo veel ruzie is, zo vele afscheidingen in het lichaam van Christus? En is dat de reden waarom zo vele voorgangers ruzie hebben en waarom zo vele denominaties weigeren met elkaar om te gaan?

De geest van oordeel binnen de kerk is veel erger dan wat voor oordeel dan ook dat in de wereld plaats vindt. En dit gaat in tegen wat Jezus zei: “Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander (Johannes 13:35)”. Ik vraag je, kan de wereld wel Gods volk herkennen gemeten met deze standaard? Zeggen ongelovigen: “Die mensen zijn echt discipelen. Ik zie nooit dat ze ruzie hebben. Zij houden echt van elkaar”?

Ik ben absoluut geshockeerd geworden door de diepe verdeeldheid die ik in de kerk heb gezien. Ik zag het uit de eerste hand bij een conferentie van voorgangers overzees. Toen ik daar aankwam, waarschuwden enkele belangrijke voorgangers mij: “Ga niet om met die en die voorganger. Hij doet aan bizarre aanbidding en allerlei soorten van charismatische onzin. U kunt beter geen aandacht aan hem geven tijdens de samenkomst”. Zelfs zijn collega-pinkstermensen zeiden dat ik hem moest vermijden.

Maar toen ik die voorganger ontmoette en hem leerde kennen, zag ik Christus in hem. Op een zeker moment fluisterde iemand naar mij: “Deze man is één van de grootste mannen van gebed in onze natie. Hij besteed twee gehele dagen iedere week alleen aan gebed”. Inderdaad, ik vond dat deze voorganger vriendelijk, aardig en liefdevol was – precies de vruchten waarvan Jezus zegt dat we ze allemaal moeten hebben.

Toen ik sprak, nodigde ik de voorganger bij mij uit op het platform, samen met anderen. Dit kwetste velen, en naderhand waren er verschillende voorgangers die mij bespottelijk maakten. Ik kon alleen maar denken: “Deze mensen weten wat het betekent om van een grote schuld vergeven te zijn. Maar, ondanks dat, weigeren juist deze voorgangers om geduld te hebben met een medevoorganger die ze zelfs niet kennen”.

Bij een andere conferentie, was ik ervan getuige dat verscheidene denominaties vreugdevol samenwerkten. Er was een wondermooie eenheid tussen de baptisten, pinkstermensen, lutheranen, en episcopalen. Iedere avond leidde een leider van een verschillende denominatie de samenkomst. Op één avond verwelkomde een pinksterbisschop zij die waren samengekomen. Na hem kwam een pinkster-aanbiddingsgroep. De jonge aanbidders waren vol van vreugde, en zij klapten in hun handen toen zij de lof-prijzende aanbidding leidden. Later werd mij verteld dat sommigen van hen bevrijd waren van drugsverslaving en dankbaar waren dat ze daar alleen maar waren.

Maar toen ik naar die pinksterbisschop keek, was zijn gezicht helemaal rood geworden. Hij had zijn werkvrouwen gefronst en begon te zieden van woede. Ik realiseerde me toen dat zijn denominatie niet geloofde in lawaaiige aanbidding. En ik had er vrij aan deelgenomen. Na de samenkomst stapte de bisschop gelijk naar me toe en verklaarde: “Dat was walgelijk, geheel uit het vlees. Hoe kon u toestaan dat dat verder ging? Ik ga daarom nu van deze conferentie weg en neem al mijn 200 voorgangers met me mee”.

Ik was verbijsterd, sprakeloos. Ik had weken doorgebracht op mijn knieën in gebed, me voorbereidend op deze samenkomsten. Maar nu vroeg ik me af wat ik verkeerd had gedaan. De waarheid is, ik werd verstikt door de woede van deze man. Het was zoals in de scène in de gelijkenis: hij had me bij de keel gegrepen en was nu zijn boze eisen aan het stellen. Gelukkig werd het hart van de bisschop ten goede veranderd en hij verliet de conferentie niet. Maar wat kon een dienaar van God zo bezitten dat hij zou weigeren geduld te hebben met een mededienstknecht van Christus? Er was geen sprake van geduld, geen genade, geen liefde voor anderen van hetzelfde kostbare geloof.

Jarenlang had een bisschop van een zekere denominatie me uitgenodigd naar zijn landstreek om samenkomsten te houden. Hij pleitte: “Deze natie moet horen wat God tegen je heeft gesproken”. Tenslotte gaf de Heer me de vrijheid om te gaan, maar alleen op die voorwaarde dat alle denominaties toegestaan zouden worden om aan deze samenkomsten deel te nemen. Toen de bisschop dat hoorde, weigerde hij om hieraan mee te werken. En hij verbood al zijn voorgangers om deel te nemen. Waarom? Zij hadden zich van andere denominaties jarenlang afgescheiden. Een vriend van deze bisschop riep me om tegen me tekeer te gaan en zei tegen me: “Schaamt u zich niet? Hoe kan een man van God nu met zulke mensen samenwerken?”.

Wie waren precies de mensen waar hij het over had? Zoals ik ontdekte was het een lutherse bisschop die vol was van Jezus… een groep van nederige pinksterbisschoppen… en een baptistenbisschop die in de gevangenis had gezeten onder het communisme, waar hij een met de hand geschreven kopie had gelezen van mijn boek: ‘Het kruis in de asfaltjungle’. Al deze leiders waren verlangend om samen de Heer te aanbidden, als één in Christus. Kun je je een Christelijke leider voorstellen die weigert om met zo’n groep om te gaan?

Wat zit er achter zulk veroordelend geruzie? Waarom mishandelen dienaars van God, die persoonlijk van zo veel zijn vergeven, hun broeders en weigeren met hen om te gaan? Het kan allemaal teruggeleid worden naar de meest ernstige zonde die er maar mogelijk is: verachtend de goedheid van de Heer.

Ik kwam pas tot deze conclusie toen ik mijn eigen hart nazocht voor het antwoord. Ik herinnerde mij mijn eigen strijd om Gods genade en goedheid voor mij te accepteren. Jarenlang had ik geleefd en gepredikt onder een legalistische gebondenheid. Ik probeerde hard om op een niveau te leven waarvan ik dacht dat het tot heiligheid zou leiden. Maar het was zeer waarschijnlijk slechts een lijst van wat je wel en niet moet doen.

De waarheid is dat ik me meer op mijn gemak voelde op de berg Sinaï, in het gezelschap van honderden profeten, dan aan het kruis, waar mijn nood werd getoond. Ik predikte vrede, maar ik ervaarde het nooit volledig. Waarom niet? Ik was onzeker van de liefde van de Heer en van zijn geduld met mijn mislukkingen. Ik zag mijzelf als zo zwak en slecht dat ik mezelf onwaardig voelde voor Gods liefde. In het kort, ik maakte mijn zonden groter dan Zijn genade voor mij.

En omdat ik Gods liefde voor mij niet voelde, veroordeelde ik alle anderen. Ik zag anderen op dezelfde manier waarop ik mijzelf zag: als mensen die compromies sluiten. Dit tastte mijn prediking aan, ik schold op de slechtheid in anderen naarmate ik het in mijn eigen hart voelde opkomen. Zoals de ondankbare dienaar, had ik niet geloofd in de goedheid van de Heer voor mij. En omdat ik me zijn liefdevolle geduld met mij niet toeeigende, had ik het ook niet voor anderen.

Tenslotte werd mij de echte vraag duidelijk. Het was niet langer: “Waarom zijn zoveel Christenen hard en onvergevingsgezind?” Nu vroeg ik: “Hoe zou ik toch Christus’ gebod kunnen vervullen om van anderen te houden zoals hij van mij hield, als ik er niet van overtuigd ben dat Hij van mij houdt?”

Ik denk nu terug aan de bisschop die zo boos werd bij de lawaaiige aanbidding. Ik geloof dat deze man in angst handelde. Hij zag Gods zalving op die zangers, en hij hoorde mijn preek, waarvan hij wist dat hij van Gods troon kwam – en zijn tradities werden er door bedreigd. Hij hield zich meer vast aan een doctrine dan aan de liefde van Christus. En die doctrine was een muur geworden die hem vervreemde van zijn broeders en zusters in Christus. Paulus waarschuwt: “Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardigheid. Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft (Efeze 4:31,32)”.

We moeten dit woord van de gelijkenis van Christus goed ter harte nemen: “Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijtgescholden... Had ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u? (Matthéüs 18:32,33)”.

Niemand is meer zonde vergeven dan ik. Ik ben één van diegenen die van zonden zijn gewassen die “over mijn hoofd gegroeid waren”: ongerechtigheden van vlees en geest die te talrijk zijn om te tellen. Ik heb Gods woord niet gehoorzaamd, Zijn werk in mijn leven beperkt, ongeduldig geweest naar mensen, anderen geoordeeld terwijl ik zelf schuldig stond. En de Heer heeft het me allemaal vergeven.

De vraag voor mij – en inderdaad, voor iedere Christen – is deze: “Heb ik geduld met mijn broeders? Verdraag ik hun verschillen?” Als ik weiger hen lief te hebben en te vergeven, noemt Jezus mij een: “slechte dienaar”.

Begrijp me niet verkeerd: dit betekent niet dat we compromies moeten toestaan. Paulus preekte genade stoutmoedig, maar hij vermaande Timotheüs: “Wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting (2 Timótheüs 4:2)”. We moeten moedige beschermers zijn van de zuivere leer.

Maar we moeten de leer niet gebruiken om muren tussen ons te laten bouwen. Dat was de zonde van de Farizeeën. De wet vertelde hen: “Houd de sabbat heilig”. Maar het bevel zelf was niet genoeg voor hun vlees. Zij voegde er hun eigen waarborgen aan toe, en vermenigvuldigden regels en voorschriften die slechts zo min mogelijk fysieke bewegingen op de sabbat toestonden. De wet zei ook: “Gij zult de naam van de Here, uw God niet ijdel gebruiken”. Maar de Farizeeën bouwden nog meer muren door te zeggen: “We zullen Gods naam niet eens gebruiken. Dan zullen we hem niet ijdel kunnen gebruiken”. In sommige joodse sekten is deze muur nog steeds in gebruik heden ten dage.

Vandaag zegt de Heer ons: “Wees heilig; want ik ben heilig (1 Petrus 1:16)”. Maar de mensen hebben dit bevel genomen en het gebruikt om muren te bouwen. Zij hebben kleding codes overgeleverd, codes die gedrag en activiteiten beperken, onmogelijke standaards waar zijzelf niet eens aan kunnen voldoen. Deze muren hebben een onzichtbaar fort gebouwd, en alleen zij die binnen dat fort zijn worden geacht heilig te zijn. Al diegenen die buiten de muren zijn, zijn onder het oordeel en moeten vermeden worden.

Ik zeg je, dat is slechtheid van het ergste soort. De gelijkenis van Jezus maakt dat duidelijk. Zulke mensen grijpen anderen bij de keel en eisen: “Het is mijn weg, of helemaal geen weg”. Maar geen van de bevelen van de Heer waren bedoeld om muren van vervreemding van te maken.

Wat was het antwoord van de koning op de ondankbaarheid van zijn dienaar in de gelijkenis van Jezus? De Schriften zeggen: “En zijn meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben (Matthéüs 18:34)”. In het Grieks wordt dit zo vertaald: “hij werd naar de bodem gebracht om gekweld te worden”. Ik moet hier wel aan de hel denken.

Dus, wat vertelt deze gelijkenis ons? Wat is de conclusie van deze boodschap aan zijn discipels, zijn meest nabije metgezellen? “Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft (Matthéüs 18:35)”.

Wanneer ik deze gelijkenis lees, huiver ik. Het maakt dat ik voor Jezus wil neervallen en Hem vragen voor een doop van liefde voor mijn mede-dienaren. Hier is mijn gebed. Ik spoor je aan om het ook tot het jouwe te maken:

“God, vergeef me. Ik wordt zo gemakkelijk door anderen geprovoceerd, en te vaak antwoord ik in boosheid. Maar ik weet niet waar mijn eigen leven zou zijn zonder Uw genade en geduld. Ik ben verbaasd over Uw liefde. Alstublieft, help me om Uw liefde voor mij volledig te begrijpen. Dat is de enige manier waarop ik Uw gebod om lief te hebben kan vervullen. Dan zal ik in staat te zijn om samen met mijn broeders geduld te hebben met anderen, in Uw Geest van liefde en genade”. Amen.

Dutch