De onwrikbare liefde van God
Ik wil met je spreken over het woord ‘onwrikbaar’. Het betekent: onverminderd in intensiteit of kracht – niet toegevend, onbuigzaam, onveranderlijk, nooit overtuigd door argumenten.
Onwrikbaar zijn is vasthouden aan een bepaalde koers. Wat een prachtige beschrijving van de liefde van God. De liefde van onze God is absoluut onwrikbaar. Niets kan zijn liefdevolle jacht op zondaren en heiligen verhinderen of afzwakken. David, de psalmist, drukte het op deze manier uit: ‘Gij bezet mij van achteren en van voren. (…) Waar zou ik heengaan voor Uw Geest, en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar.’ (Ps.139: 5, 7-8).
David spreekt hier over de grote hoogtepunten en dieptepunten die we in dit leven te verduren krijgen. Hij zegt: ‘Er zijn tijden dat ik zo gezegend word, dat ik me opgetild voel van vreugde. Andere tijden lijkt het alsof ik in een levende hel ben, verdoemd en onwaardig. Maar waar ik ook ben, Heere – hoe gezegend ik me ook voel, of hoe slecht mijn toestand ook zijn mag – U bent er. Ik kan niet wegkomen van Uw onwrikbare liefde. En ik kan het niet wegjagen. U accepteert nooit mijn argumenten over mijn onwaardigheid. Zelfs als ik ongehoorzaam ben – zondigend tegen Uw waarheid, Uw genade als vanzelfsprekend beschouwend – zult U niet ophouden van me te houden. Uw liefde voor mij is onwrikbaar!’
Op een dieptepunt bidt David: ‘Heere, U had mijn ziel in een hemelse plaats gezet. U gaf me licht om Uw woord te begrijpen. U maakte het een lamp om mijn voeten te leiden. Maar ik ben zo diep gevallen, ik zie geen mogelijkheid voor herstel. Ik heb mijn bed in de hel opgemaakt. En ik verdien toorn, straf. U bent te hoog en te heilig om mij nu lief te hebben.’ David had zwaar gezondigd. Dit is dezelfde man die dagelijks geestelijk voedsel van goddelijke raadgevers verkreeg. Hij werd begeleid door rechtvaardige mannen van God. Hij werd bediend door de Heilige Geest. Toch, ondanks al zijn zegeningen en zijn gewijde leven, was David volkomen ongehoorzaam aan Gods wet.
Ik weet zeker dat je het verhaal kent van de zonde van David. Hij had de vrouw begeert van een andere man, en haar zwanger gemaakt. Toen probeerde hij zijn zonde te verbergen door haar echtgenoot dronken te voeren, met de hoop dat de man met zijn zwangere vrouw zou slapen. Toen dat mislukte vermoordde David de echtgenoot. Hij besloot om de man in een hopeloze strijd te sturen, waarbij hij zeker wist dat hij zou sterven. De Schrift zegt: ‘Deze zaak die David gedaan had, was kwaad in de ogen des HEEREN.’ (2 Sam. 11:27). God noemde de daad van David een groot kwaad. En Hij stuurde de profeet Nathan om hem dit te vertellen, ‘Gij hebt door deze zaak de vijanden des HEEREN grotelijks doen lasteren’ (2 Sam. 12:14). Dan straft de Heere David, en zei dat hij zware gevolgen zou lijden. Nathan profeteerde: ‘De zoon, die u geboren is, zal de dood sterven’ (2 Sam. 12:14). David bad de klok rond voor de gezondheid van zijn baby, maar het kind stierf, en David bedreef diepe rouw over de vreselijke dingen die hij had veroorzaakt.
Denk ook eens aan de getuigenis van de apostel Paulus. Als we lezen van het leven van Paulus, zien we een man, vastbesloten Gods kerk te vernietigen. Paulus was waanzinnig in zijn haat tegen de christenen. Hij blies dreigingen van slachting tegen iedereen die Jezus volgde. Hij vroeg de hogepriester om toestemming om de gelovigen op te sporen, zodat hij hun huizen zou kunnen binnendringen en ze naar de gevangenis slepen. Nadat hij bekeerd was, getuigde Paulus dat zelfs tijdens deze jaren van haat – terwijl hij vol was van vooroordeel, blindelings de discipelen van Christus afslachtend – God van hem hield. De apostel schrijft: ‘Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaren waren.’ (Rom. 5:8). Hij zegt hier: ‘Zelfs hoewel ik me er niet van bewust was, joeg God mij na. Hij bleef me met Zijn liefde achtervolgen, tot de dag dat Hij me letterlijk van mijn hoge paard afsloeg. Dat was de onwrikbare liefde van God.’
Door de jaren heen werd Paulus meer en meer overtuigt dat God hem vurig zou liefhebben tot het einde, door al zijn hoogte- en dieptepunten heen. Hij stelt: ‘’Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enige ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere’ (Rom. 8:38-39). Hij zegt: ‘Nu ik van God ben, kan niets me van Zijn liefde scheiden. Geen duivel, geen demon, geen koninkrijk, geen mens, geen engel – niets kan God verhinderen mij lief te hebben.’
Veel gelovigen hebben deze teksten over en overgelezen. Ze hebben het jarenlang horen preken. Toch geloof ik dat het voor de meerderheid van christenen onmogelijk is om het te geloven. Telkens als we zondigen en falen voor God, verliezen we al ons gevoel van de waarheid van Zijn liefde voor ons. Als ons dan iets overkomt, denken we: ‘God slaat ons.’ Uiteindelijk geven we Hem de schuld van elk probleem, elke beproeving, ziekte en moeilijkheid.
In feite zeggen we: ‘God heeft opgehouden van me te houden, omdat ik gefaald heb. Ik heb Hem mishaagd, en Hij is boos op me.’ We stoppen plotseling met het begrijpen van de onwrikbare liefde van God voor ons. We vergeten dat hij ons voortdurend najaagt, in al onze toestanden. Toch blijft het waar, dat wij het leven met al haar verschrikkingen en zorgen niet onder ogen kunnen zien zonder deze waarheid. We moeten overtuigd worden van Gods liefde voor ons. Ik ken veel dominees die veel praten over Gods liefde en het aan iedereen vrij aanbieden. Maar als de vijand komt, brullend als een vloedgolf, in hun eigen levens, worden ze weggespoeld. Ze vallen in een put van wanhoop, niet in staat om op Gods woord te vertrouwen. Ze kunnen niet geloven dat God het nog zou accepteren, omdat ze ervan overtuigd zijn dat Hij hen opgegeven heeft.
Paulus beschrijft dit cruciale punt voor ons allemaal in een enkel vers. Hij had 2 brieven aan de Korinthiërs geschreven. En hij koos ervoor zijn laatste brief te beëindigen met dit gebed: ‘De genade van de Heere Jezus Christus, de liefde van God, en de gemeenschap vaan de Heilige Geest zij met u allen’ (2 Kor. 13:14). U zult dit vers herkennen. Het wordt vaak gebruikt in kerkdiensten als een zegen. Het wordt vaak opgezegd door de dominee, en weinig hoorders zullen de enorme betekenis ervan beseffen. Het is Paulus’ samenvatting van alles wat hij de Korinthiërs over Gods liefde heeft geleerd. Het vers behandelt 3 goddelijke zaken: de genade van Christus, de liefde van God, en de gemeenschap met de Heilige Geest. Paulus bad dat de Korinthiërs zich deze waarheden zouden eigen maken. Ik geloof dat, als wij deze drie zaken ook kunnen begrijpen, we nooit meer zullen twijfelen aan Gods onwrikbare liefde voor ons.
Maar wat is genade? We weten er dit van: wat genade ook mag zijn, Paulus zegt, dat het ons zal leren, ‘dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld’ (Titus 2:12). Hoe bereiken we zo’n plaats, waar we onderwezen zullen worden door genade? Volgens Paulus zal genade ons leren om goddeloosheid en lust af te wijzen, en heilig en zuiver te leven. Als dat zo is, dat hebben we de Heilige Geest nodig om in onze ziel de basale waarheid van dit leerstuk op te doen lichten.
We vinden het geheim van Paulus stelling over genade in 2 Kor. 8:0. Hij zegt: ‘Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zou rijk worden.’ Paulus heeft het hier niet over materiële rijkdom. (Talrijke teksten bewijzen dit. Door al zijn brieven heen spreekt Paulus van de rijkdom van de glorie van Christus, rijkdom van wijsheid, rijkdom van genade, van rijkdom in barmhartigheid, geloof en goede werken. Evenzo spreekt het Nieuwe Testament over geestelijke rijkdommen als tegenovergesteld aan de verraderlijkheid van wereldse rijkdom.) Paulus vertelt ons: ‘Hier is alles wat je moet weten over de betekenis van genade.
Het komt tot ons in het voorbeeld van de Heere. Simpel gezegd, Jezus kwam om anderen te zegenen, te verheffen en op te bouwen ten koste van Zichzelf. Dat is de genade van Christus. Hoewel Hij rijk was, werd hij arm voor jullie, zodat wij rijk zouden kunnen zijn door zijn armoede.’ Jezus kwam niet om Zichzelf te vergroten of te verheerlijken. Hij gaf elk recht op Zichzelf op. Hij liet elke kans om de grootste onder de mensen te zijn, gaan. Bedenk eens: Hij heeft nooit gebeden voor zegeningen voor Zichzelf, om gekend of geaccepteerd te worden door anderen. Hij liep niet voorop met Zijn goddelijke kracht om macht en erkenning te krijgen. Hij verhief Zichzelf niet ten koste van arme, minder capabele mannen. En Hij verheerlijkte Zichzelf niet in Zijn kracht, mogelijkheden of daden. Nee, Jezus kwam om het lichaam op te bouwen. En Hij bewees het door de verheerlijking van Gods genade aan anderen. Toen Christus op aarde wandelde, ging Hij met niemand competitie aan. Ongetwijfeld heeft Hij Zijn discipelen Zijn machtige daden horen verheerlijken. Toch zei Jezus in alle nederigheid: ‘Jullie zullen mij overtreffen. Ik zeg jullie, dat je grotere werken zult doen dan al de mijne.’ Later, als Hij hoort dat Zijn discipelen inderdaad machtige werken deden, duivelen uitwierpen en zieken genazen, danst Hij van vreugde.
Hoeveel van ons kunnen aanspraak maken op dergelijke genade? Mijns inziens ontbreekt het erg veel in de kerk. Weinig christenen verheugen zich als ze hun broeders en zusters door God gezegend zien. Dit geldt in het bijzonder voor dominees. Als zij een andere dominee Gods zegeningen zien oogsten, denken ze alleen maar aan zichzelf. Ze zeggen: ‘Ik heb in gebed jarenlang geworsteld. Maar nu deze jonge prediker in de stad is, begint God zegeningen over hem uit te gieten. En ik dan?’ Dit is de onwrikbare liefde van God: je te verheugen als je anderen boven jezelf gezegend ziet. Paulus schrijft: ‘De liefde zij ongeveinsd, (…) hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met de eer de een de ander voortgaande’ (Rom. 12:9-10). Hier is genade die gewillig is om nederig te zijn, zelfs in blijdschap om zegeningen voor anderen.
In de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs schrijft hij, dat hij weinig van deze genade ziet. Paulus merkte dat de Korinthische christenen met elkaar in de competitie gingen. De kerk was vol van zelfverheerlijking, zelfbevordering, zelfzucht. Mannen en vrouwen roemden in hun geestelijke gaven, elkaar verdringend voor status en positie. Ze wedijverden zelfs aan de Avondmaalstafel. Gegoede gelovigen koketteerden met exotisch voedsel, terwijl de armen niets hadden om mee te brengen. Anderen waren zo trots, dat ze elkaar gerechtelijk vervolgden om hun geschillen op te lossen. Dit was alles tegengesteld aan de genade die Paulus preekte. De Korinthiërs waren bestempeld met een grote ‘Ik’, met hoofdletter. Ze dachten alleen maar aan nemen, en niet aan geven. Zelfs tegenwoordig suggereert het woord ‘Korinthiër’ hun vleselijkheid en wereldgelijkvormigheid.
Paulus vertelde deze gelovigen: ‘En ik, broederen, kon tot u niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot jonge kinderen in Christus. (…) Zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet naar de mens?’ (1 Kor. 3:1,3). Denk eens na over wat Paulus hier zegt. Baby’s hebben alleen maar oog voor hun eigen behoefte. Ze schreeuwen om gekoesterd te worden. En de Korinthiërs waren op deze manier kinderachtig. Ze waren zachtzinnig op hun zonden, sommigen lieten zich gaan in overspel en zelfs incest. Als we denken aan dergelijke gelovigen, komt het woord ‘heiligen’ niet in ons op. Toch, ondanks al hun vleselijkheid, leidt God Paulus om aan deze mensen te schrijven als aan ‘de gemeente Gods, (…) de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen, (…) Genade zij u en vrede van God onze Vader, en de Heere Jezus Christus’ (1 Kor.1: 2-3).
Was dit een vergissing? Zag God wandel van de kerk door de vingers? Nee, nooit. God wist alles van de toestand van de Korinthiërs. En Hij zag hun zonden nooit door de vingers. Nee, Paulus’ adressering, vol van genade, aan deze mensen is een aftekening van Gods onwrikbare liefde. Probeer je eens de verbazing van de Korinthiërs voor te stellen als ze de brief van Paulus voorgelezen horen in de kerk. Hier waren zelfbewuste gelovigen, die altijd nummer 1 wilden zijn. Toch schrijft Paulus, onder goddelijke inspiratie, ‘heiligen’, en ‘geheiligd in Christus’. Waarom? God verzekerde Zijn volk van Zijn genade voor hen. Laat me het uitleggen.
Als God ons naar onze toestand zou veroordelen, zouden we de ene minuut gered worden, en de volgende minuut verdoemd. We zouden tien keer per dag bekeerd worden, en net zo vaak weer afglijden. Elke eerlijke christen moet toegeven dat zijn eigen situatie, zelfs op de beste momenten, een situatie van strijd is. We moeten allemaal nog vechten, nog afhankelijk van het geloof in de beloften van God van genade. Dit komt omdat we nog zwakheden hebben in ons vlees. God zij dank, Hij veroordeelt ons niet naar onze toestand. Nee, Hij oordeelt ons naar onze staat. Zie je, zelfs als we zwak en zondig zijn, hebben we ons hart aan Jezus gegeven, en door het geloof heeft de Vader ons met Christus in de hemel geplaatst. Dat is onze staat. Dus als God naar ons kijkt, ziet Hij ons niet naar onze zondige toestand, maar naar onze hemelse staat in Christus.
Begrijp me alsjeblieft goed. Als ik zeg dat God Zijn volk verzekerd van Zijn genade, heb ik het niet over een leerstuk die gelovigen toestaat in allerlei zonden voort te leven. De Bijbel zegt duidelijk dat het mogelijk is voor een gelovige om zich van God af te keren en Zijn liefde af te wijzen. Zo’n persoon kan zijn hart zo herhaaldelijk en heftig verharden, dat Gods liefde niet meer de muren doorboort die hij opricht. Op dit moment kun jij in een Korinthische toestand zitten. Maar God ziet enkel jouw staat in Christus. Zo handelde Hij met de Korinthiërs. Als God naar hen keek, wist Hij dat ze geen kracht hadden om te veranderen. Ze hadden niet de macht in zichzelf om opeens godzalig te worden. Daarom inspireerde Hij Paulus om hen aan te spreken als geheiligde heiligen. De Heere wilde dat ze de zekerheid van hun staat in Christus kenden.
Strijd jij met zwakheid? Als dat zo is, weet dan dat God nooit verhinderd kan worden je lief te hebben. Hoor hoe Hij je toeroept als een ‘heilige’, ‘geheiligde’, een ‘aanvaarde’. En grijp de waarheid aan die Paulus beschrijft: ‘Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing’ (1 Kor. 1:30).
In Paulus’ eerste brief aan de Korinthiërs beschrijft hij hun behoefte aan de genade van God, vanwege hun zonde. Maar in zijn tweede brief richt Paulus zich op Gods liefde. Hij wist dat de onwrikbare liefde van God de enige kracht was die iemands hart kan veranderen. En Paulus’ tweede brief bewijst dat God verkiest om ons lief te hebben, als Zijn manier om Zijn macht te tonen.
1 Kor. 13:4-8 geeft ons een krachtige waarheid over Gods onwrikbare liefde. Ongetwijfeld heb je deze teksten vaak gehoord, van kansels en op bruiloften: ‘De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen; Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad. Zij verblijdt zich niet in ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid. Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. De liefde vergaat nimmermeer.’
De meesten denken; ‘Dit is het soort liefde die God van ons verwacht.’ Dat is waar, in een bepaalde betekenis. Maar het is een feit, dat niemand zich kan houden aan deze definitie van liefde. Nee, deze verzen gaan over Gods liefde. Vers 8 bewijst het: de liefde vergaat nimmermeer. Menselijke liefde vergaat. Maar er is een onvoorwaardelijke liefde, die nooit opgeeft. Het weerstaat elk falen, elke teleurstelling. Het lacht niet om de zonden van Gods kinderen; in tegenstelling, het rouwt erover. En het weerstaat elk argument dat we te zondig of te onwaardig zijn om liefgehad te worden. Kort gezegd, deze liefde is onwrikbaar, en het blijft de geliefde achterhalen. Dat kan alleen maar de liefde van een almachtig God zijn. Bedenk eens hoe deze krachtige liefde Paulus beïnvloedde.
In zijn eerste brief aan de Korinthiërs had de apostel reden genoeg om de gemeente op te geven. Hij had veel oorzaak om kwaad op ze te zijn. En hij had ze gemakkelijk kunnen afschrijven, wanhopig door hun kinderachtigheid en zondigheid. Hij had zijn brief zo kunnen beginnen: ‘Ik was mijn handen van jullie. Jullie zijn onverbeterlijk. Altijd heb ik mijn hele leven voor jullie uitgegoten. Maar hoe meer ik van jullie hou, des te minder houden jullie van mij. Ik heb het gehad – Ik zal jullie aan jezelf overlaten. Ga je gang maar, vecht het zelf maar uit. Mijn taak bij jullie is over.’
Paulus had dit nooit kunnen schrijven. Waarom niet? Hij was gegrepen door de liefde van God. In 1 Korinthe lezen we, hoe hij een man overgeeft aan de Satan, om het vlees van te man te vernietigen. Dit klinkt hard. Maar wat was het doel van Paulus? Dat de ziel van de man gered zou worden (1 Kor. 5:5). We zien Paulus soms ook scherp bestraffend, corrigerend en vermanend. Maar hij deed het allemaal in tranen, met de zachtheid van een verpleegster. Hoe reageerden de vleselijke Korinthiërs op Paulus’ boodschap van Gods triomferende liefde? Ze smolten weg onder zijn woorden. Paulus zegt later tegen hen: ‘Gij zijt naar God bedroefd geworden, (…) Nu verblijd ik mij, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt geweest tot bekering: want gij zijt bedroefd geweest naar God, zodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt. Want de droefheid van God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid’ (2 Kor. 7:11, 9-10). Paulus vertelde hen: ‘Jullie hebben jezelf gereinigd, jullie waren bedroefd over je zonden, en nu zijn jullie vervuld van ijver en godsvreze. Jullie hebben jezelf helder en rein bewezen.’
Ik zeg jullie, deze Korinthiërs waren veranderd door de macht van Gods onwrikbare liefde. Als we Paulus’ tweede brief aan hen lezen, vinden we dat de grote ‘Ik’ in de gemeente verdwenen is. De macht van de zonde is verbroken, en de mensen werden opgeslokt door droefheid naar God. Ze waren niet langer ingepakt door gaven, tekenen en wonderen. Hun nadruk lag nu meer op het geven dan op het krijgen. Ze verzamelden geld in om aan gelovigen te sturen die door een hongersnood getroffen waren. En deze verandering kwam door de prediking van Gods liefde.
Ik ben persoonlijk overtuigd van deze waarheid. Toen ik jonger was, preekte ik vaak de boodschap van de slechte toestand van de kerk. Ik wanhoopte over de dieptreurige staat van zovelen van Gods volk. En ik probeerde ze te corrigeren met een zwaard en een moker. Ik sloeg op hun wereldgelijkvormigheid en verbrijzelde alles wat ik zag. En in dit proces bracht ik mensen onder een verdoemenis die er nooit zou moeten zijn. Als Paulus op die manier in Korinthe gepreekt zou hebben, zou hij zeker alle vleselijkheid vermorzeld hebben, echtbrekers ten val gebracht, en de rechtsvervolgingen gestopt hebben. Maar de hele kerk zou verdwenen zijn. Er zou geen gemeente over zijn gebleven voor Paulus om te bestraffen. Een dergelijk ‘recht voor z’n raap’ preken is misleid door menselijke ijver. Het is gewoonlijk het resultaat van een dominee die zelf geen persoonlijke openbaring kent van Gods liefde voor hem.
Deze Griekse uitdrukking die Paulus gebruikt kun je ook vertalen als: genootschap, kameraadschap, collegialiteit. In het begin kenden de Korinthiërs deze gemeenschap niet. De gemeente was doortrokken van individualisme. Paulus zei van hen: ‘Een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik ben van Apollos, en ik ben van Céfas, en ik van Christus.’ (1 Kor. 1:12). Dit individualisme werd zelfs overgebracht op de geestelijke gaven van de mensen. Blijkbaar kwamen de Korinthiërs alleen naar de kerk om zichzelf op te bouwen. De een kwam met een gave van talen, een ander met profetie, een ander met een woord van wijsheid – maar ze gebruikten allen hun gaven om zichzelf van dienst te zijn. Iedereen wilde bij het weggaan kunnen zeggen: ‘Ik heb vandaag geprofeteerd.’, of ‘Ik sprak krachtig in de Geest.’ En het veroorzaakte grote chaos. Paulus vraagt expliciet om rust en orde, en hij zegt: ‘Leer om je mond te houden. Laat iemand anders spreken. Richt je op de opbouw van het hele lichaam, en niet alleen jezelf.’
Het diepste werk van de Heilige Geest gaat verder dan de geestelijke gaven. Tekenen en wonderen zijn allemaal nodig, en ze hebben hun plaats. Maar het meest kostbare werk van Gods Geest is het éénmaken van het lichaam van Christus. Hij wil gemeenschap onder de mensen brengen, met Zijn éénmakende kracht. Toch hebben we, ook tegenwoordig nog vaak, de neiging om, als we spreken over de gemeenschap van de Heilige Geest, individueel te denken. We denken in termen van ‘ik en de Heilige Geest’, en we zeggen: ‘De Geest en ik ervaren saamhorigheid in Christus.’ Wat betekent het om eenheid te hebben? Het betekent dat we alle jaloezie en competitie moeten weghalen, en niet langer onszelf met anderen moeten vergelijken. Laat in plaats daarvan iedereen verheugd zijn als een broeder of zuster gezegend wordt. En iedereen zou liever moeten geven dan nemen. Alleen deze gemeenschap onthult echt de genade van Christus en Gods liefde.
De hele boodschap komt neer op deze zaak: ben ik gewillig om veranderd te worden? De vraag is: ‘Laat ik echt de Heilig Geest toe om me te laten zien waar ik moet veranderen?’ Zie je, er is een doel achter de onwrikbare liefde van God. Dat is deze: er is kracht in Gods liefde om al je problemen op te lossen door jou te veranderen. Als je me vertelt dat je een goed iemand bent – vriendelijk, vrijgevig, vergevend, gewassen in het bloed van Christus – geef ik je als antwoord, dat Gods liefde meer kan geven dan vergeving. Je kunt vergeven zijn, en een goed iemand zijn, en toch nog geregeerd en tot slaaf gemaakt worden door je zondige natuur. We worden allemaal geboren met de natuur van Adam, de neiging tot zondigen. Dat is in feite de natuur in ons die zo makkelijk uitgedaagd wordt: jaloers, wellustig, boos en niet-vergevend wordt. Deze zelfde natuur in ons is het die geld liefheeft, zaad zaait van vernietiging, en die niet blij kan zijn om de zegeningen voor anderen.
Als je vecht tegen deze zondige natuur, vecht je in een verloren strijd. Deze natuur kan niet veranderd worden, maar altijd vleselijk zijn, en de Heilige Geest weerstaan. Onze vleselijke natuur kan niet meer verlost worden, en moet daarom gekruisigd worden. Dit betekent, toegeven: ‘Ik kan God zelf niet behagen. Ik weet dat mijn vlees me nooit kan helpen.’ We hebben een nieuwe natuur nodig. Dat is geen herstel van onze oude natuur, of een herschepping van ons vlees. Het oude moet verdwijnen. Ik spreek nu over de geboorte van een volkomen nieuwe natuur. En het nieuwe verbond heeft hiervoor gezorgd: ‘Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve de goddelijke natuur deelachtig zou worden.’ (2 Petr. 1:4).
Gods liefde zegt tot ons: ‘Ik wil je verzekeren van je staat in Christus. Je moet niet meer proberen om je vleselijke natuur te veranderen, maar je moet mij aan jou de natuur van Mijn Zoon laten geven. Er is maar één voorwaarde om dit te laten gebeuren: geloof. Deze verandering kan alleen plaatsvinden door het geloof. Je moet geloven dat Ik je God zal zijn.’ Geliefden, elke gelovige kan net zoveel op Jezus gaan lijken als hij/zij wil. Als je alleen maar zegt: ‘Ik geloof dat God echt van me houdt,’ dan belijd je dat Hij je de macht heeft aangeboden om je te veranderen. De Schrift zegt dat we allemaal een bepaalde mate van geloof gekregen hebben. Daarom hebben we allemaal de mogelijkheid om in de Heere te geloven voor het verkrijgen van Zijn natuur.
Maak dit je gebed vandaag: ‘Heilige Geest, ik weet dat ik niet veel heb van de genade waar Paulus het over heeft. Laat me zien waar ik moet veranderen. Ik geloof dat mijn Vader onwrikbaar van me houdt. En deze liefde schenkt mij de mogelijkheid om Zijn natuur aan te nemen. Ik weet dat ik de macht gekregen heb om door U veranderd te worden. Schenk me Uw natuur, Jezus.’