DE ROEPING OM TE GEVEN
In drie jaar bediening had Jezus de zieken genezen; blinden het gezicht gegeven; de doden opgewekt; op miraculeuze wijze grote massa’s mensen gevoed; predikte het goede nieuws aan de armen; en leerde het volk de waarheid over hun hemelse Vader. Deze verbazingwekkende lijst van prestaties kwam tot stand, door de gehoorzaamheid van de Zoon aan de wil van de Vader.
Tijdens het laatste avondmaal wikkelde Jezus Zijn laatste gesprek met zijn discipelen af. Zijn woorden weerspiegelden Zijn kennis dat Hij hen spoedig zou verlaten. In Johannes 17 lezen we dat hij de samenkomst beëindigde met een bemoedigend gebed over de toekomende dingen: een triomferende, overwinnende Kerk; een volk wiens liefde voor elkaar een getuigenis voor de wereld zou zijn; goddelijke kracht en gezag stromend door zijn volgelingen; en de heerlijkheid van de Vader die op Zijn mensen rust. Het woord geven komt meer naar boven dan elk ander in de tekst: "Vader, U hebt mij gegeven. . . U hebt hen gegeven. . . Ik heb hen gegeven."
We merken in dit verbazingwekkende gebed dat het de natuur van de Vader is om goede gaven aan Zijn kinderen te geven. Toen Hij Zijn Zoon zond, somde Hij alles op wat Hij Hem zou geven: "Ik zal U kracht en autoriteit geven in mijn naam; de mensen op aarde; woorden om te spreken en werken om te voltooien. En Ik zal U Mijn heerlijkheid geven!"
Op Zijn beurt zien we dat Jezus dezelfde gevende aard heeft als Zijn Vader. In feite vertelt Hij in Zijn gebed alles wat Hij al aan Zijn discipelen had gegeven - en de dingen die hij zou blijven geven!
In zekere zin gaf Jezus Zijn discipelen die avond Zijn laatste wil en testament. Hij zei: "Ik heb mijn Koninkrijk gesticht door te geven en dit is de manier waarop Ik wil dat jullie het Koninkrijk vormgeven."
Het laatste dat Jezus Zijn volgelingen gaf voordat Hij vertrok, was een bepaalde roeping - de roeping om te geven. En deze roeping zetten wij voort.