Een tijd om niets te doen – alleen te vertrouwen
Jarenlang hadden de Israëlieten ernaar verlangd om regeerd te worden door een menselijke koning. En uiteindelijk stemde God erin toe. Hij stuurde de profeet Samuel om Saul te zalven tot koning over Israël.
Tijdens de ontmoeting met Saul goot hij een kruik olie over zijn hoofd en kuste hem. Hij zei tegen Saul: ‘De HEERE heeft u tot een voorganger over Zijn erfdeel gezalfd’ (1 Sam. 10:1). Een mens zou geen groter compliment kunnen krijgen. Samuel zei in feite: ‘God is met je, Saul. Jij bent een uitverkoren vat, gekozen door God.’ Bovendien zegende God Saul onmiddellijk met een hart om deze roeping te vervullen: ‘God veranderde hem het hart in een ander... en de Geest des HEREN werd vaardig over hem, en hij profeteerde...’ (1 Sam. 10:9-10).
Nu, Saul was geen opschepper. Hij liep niet te pronken met zijn zalving of positie. De Bijbel zegt zelfs dat hij klein dacht van zichzelf (1 Sam. 15:17). We zien een voorbeeld van Sauls bescheidenheid als hij thuiskomt na zijn ontmoeting met Samuel. Zijn oom spreekt hem aan, nieuwsgierig naar het gebeurde. Deze oom wist dat Samuel de reputatie had alleen te spreken als hij een belangrijk doel ermee had. Daarom vroeg hij zijn neef: ‘Vertel me, Saul, wat zei Samuel tegen je?’ Maar, de Schrift zegt, ‘de zaak van het koningschap, waarvan Samuel gesproken had, gaf hij hem niet te kennen.’ (1 Sam. 10:16). Saul had ongelooflijk nieuws te horen gekregen - en hij sprak er met geen woord over. Ik vraag je - hoeveel mensen ken je die zoiets stil zouden kunnen houden?
Kort daarna roept Samuel het volk bijeen te Mizpa. De profeet had een dubbel doel: ten eerste wilde hij het volk bestraffen, omdat ze de Heere verloochend hadden en een menselijke koning wilden. Vervolgens wilde hij Saul voorstellen als Gods verkozen heerser. Maar toen het ogenblik aanbrak dat Saul geïntroduceerd zou worden, was hij nergens te vinden. Samuel zond een delegatie om hem te vinden - en uiteindelijk vonden ze Saul, verstopt tussen was bagage. Toen Saul voor de menigte gebracht werd, bleek hij alles te hebben wat ze in een koning zouden kunnen wensen. Hij was lang en aantrekkelijk, ‘hoger dan al het volk van de schouders en opwaarts’ (vers 23). Samuel zei van hem: ‘gelijk hij is er niemand onder het ganse volk’ (vers 24). En Israël riep zijn goedkeuring uit: ‘De koning leve!’ (vers 24).
In de eerste 2 jaren als koning toonde Saul een sterke, godvrezende leider te zijn. Toen hij hoorde dat de Ammonieten Jabes in Gilead aangevallen hadden, ‘werd de Geest Gods vaardig over Saul (11:6). Saul verzamelde vlug een leger van 330000 man - en de bonte, ongetrainde troep versloeg de Ammonieten. Saul gaf God de eer (vers 15). En kort daarop leidde de godvrezende koning Israël tot de overwinning van elke natie die hen geplunderd had - Moab, Ammon, Edom, Amalek, en zelfs de machtige Filistijnen (14:47-48). Wie zou zo’n man niet als koning willen? Saul was bescheiden, dapper, een indrukwekkende verschijning, door God gekozen, machtig in de Geest, gehoorzaam aan de instructies van een heilige profeet. Saul was het volmaakte model van een godvrezende leider.
Toch, ongelooflijk maar waar, deze zelfde gezalfde man stierf in totale rebellie. Kort na zijn verbazingwekkende overwinningen verloor Saul zijn zalving en werd zijn koningschap van hem genomen. Hij werd verlaten door God, niet langer in staat om de stem van de Geest te horen, en zelfs bezeten door een slechte geest. Uiteindelijk doodde hij onschuldige mensen. Hij beval de dood van Gods verordende priesters. En vlak voor zijn dood zocht hij de hulp van een heks. De koning die eens Israël tot de overwinning over alle vijanden had geleid, eindigde zijn leven als een tekeergaande krankzinnige. Wat een droevig einde voor een eens gezalfde knecht van God. Wat was er gebeurd met Saul? Wat bracht deze bescheiden man in de neergaande spiraal tot krankzinnigheid en vernietiging? Was er een speciaal punt in Sauls leven, toen Saul achteruit begon te gaan?
Saul kwam op een kritiek punt, waarop elke gelovige eens zal komen. Het is een cruciaal crisispunt, als we moeten kiezen of we gelovig op God zullen wachten, of ongeduldig worden en de zaak in eigen handen nemen. Sauls kritieke moment kwam toen onheilspellende wolken van oorlog over Israël samentrokken. De Filistijnen hadden een reusachtig leger verzameld van 6000 ruiters, 30000 ijzeren wagens, en legioenen soldaten voorzien van de nieuwste wapens. Hun grote aantal scheen voor Israël ‘als het zand dat aan de oever der zee is’ (1 Sam. 13:5).
De Israëlieten daarentegen hadden slechts twee zwaarden in hun gehele leger - een voor Saul en een voor zijn zoon, Jonathan. Al de anderen hadden slechts zelfgemaakte wapens, zoals houten speren of grove boerenwerktuigen.
Nu, toen de Israëlieten de machtige Filistijnen aan zagen komen, raakten ze in paniek. ‘het verborg zich in de spelonken en in de doornbossen en in de steenklippen en in de vestingen en in de putten’ (13:6). Sommigen slopen weg over de grens naar andere landen, om de oproep voor het leger te ontwijken. Anderen deserteerden openlijk. Plotseling was het leger van 330000 mannen, die Ammon verslagen hadden, ineengekrompen tot 600 mannen. En zelfs degenen die bleven beefden van angst (vers 7). Israëls situatie scheen hopeloos. Een week eerder had Samuel Saul gezegd op hem te wachten in Gilgal voordat hij de strijd aanging. De profeet had gezegd dat hij na zeven dagen zou komen om de juiste offeranden te doen voor de Heere. We weten niet wat het belang was van deze 7 dagen; misschien wist Samuel dat hij van een afgelegen plaats moest komen als zijn aanwezigheid nodig was. Maar het is waarschijnlijker dat deze week van wachten bedoeld was als test van Sauls geloof.
Toen de zevende dag aangebroken was en Samuel nog niet gearriveerd was, begonnen Sauls soldaten uit elkaar te gaan. Wat nog erger was, was dat de koning geen enkele instructie had van God over de oorlog. Nu, probeer jezelf eens in Sauls positie in te denken. Je ziet de ontzaglijke Filistijnse legers op je af marcheren. Je voelt het machtige geratel van hun wagens. En als je om je heen kijkt naar de paar overgebleven soldaten, zie je ze bevend, met waardeloze wapens. Alles lijkt uit de hand te lopen. Wat ga je nu doen?
Je kunt je afvragen, ‘Moest Saul nu gewoon gaan zitten afwachten, geen actie ondernemen?’ Ja - dat is precies wat hij moest doen, wachten en bidden. In feite werd dit al voorspeld toen Samuel Saul voorstelde als koning. De profeet had Israël gezegd: ‘Zo gij de HERE zult vrezen en Hem dienen en naar Zijn stem horen en de mond des HEREN niet wederspannig zijn, zo zult gijlieden, zowel gij als de koning die over u regeren zal, achter de HERE uw God zijn. Doch zo gij naar de stem des HEREN niet zult horen, maar de mond des HEREN wederspannig zijn, zo zal de hand des HEREN tegen u zijn, als tegen uw vaders’ (12:14,15).
Samuel vertelde: ‘De Here wil alle eer ontvangen voor wat Hij doet door de koning. Hij wil dat de hele wereld weet dat de overwinning niet afhankelijk is van strategieën, wapens of aantallen - maar van offeren aan God door gelovig gebed en vertrouwen in Hem.’ Nu, hoe pakte Saul het aan? Bleef hij sterk staan? Zei hij: ‘het kan me niet schelen als Samuel pas na acht dagen komt. Ik zal op Gods woord vertrouwen. In leven en dood zal ik Hem gehoorzaam zijn’? Nee - Saul raakte in paniek. Hij liet zichzelf overweldigen door de omstandigheden. En hij verdraaide het bevel van God. Hij liet de priester komen die bij het leger verbleef, Abia, om zonder Samuel te offeren.
Toen Samuel uiteindelijk arriveerde, was hij ontzet. Hij rook het brandend vlees op het altaar. En hij vroeg Saul: ‘Wat hebt gij gedaan?’ (13:11). Uit de vraag van de profeet blijkt dat Saul geen idee had van de grootte van zijn zonde. Samuel vroeg: ‘Realiseer je je wat je gedaan hebt? Ik gaf je een duidelijk, simpel bevel. Je moest wachten tot ik kwam. Je was niet in gevaar, maar je nam de zaak in eigen handen. Je handelde uit angst, niet uit geloof. Je hebt een vreselijke zonde begaan tegen de Heere.’
Dit was de uitleg van Saul: ‘Ik zag, dat het volk zicht van mij verstrooide, en gij op de bepaalde tijd der dagen niet kwam, en te Filistijnen te Michmas vergaderd waren’ (13:11). Let op de beschuldiging in Sauls woorden: ‘Jij kwam niet op tijd, Samuel!’ Hij sprak tot de profeet, maar zijn beschuldiging was in feite gericht op God. Saul zei: ‘Ik moest iets doen - iedereen verliet me. De Heere kon niet van me verwachten dat ik het nog langer uit zou houden.’
Nee - God is nooit te laat. Al die tijd wist de Heere van elke stap die Samuel nam richting Gilgal. Hij had de weg van profeet in een hemels navigatiesysteem bepaald, en het moment van aankomst was tot op de seconde vastgesteld. Samuel zou er de zevende dag zijn, zelfs al was het een minuut voor middernacht. We weten dat God Saul hier niet bedroog, Samuel was op tijd. Op het eerste gezicht lijkt Gods reactie op Sauls ongehoorzaamheid erg hard. Samuel zegt: ‘Gij hebt zot gedaan, gij hebt het gebod van de HERE uw God niet gehouden dat Hij u geboden heeft; want de HERE zou nu uw regering over Israël bevestigd hebben tot in eeuwigheid. Maar nu zal uw regering niet bestendig zijn; de HERE heeft Zich een man gezocht naar Zijn hart, en de HERE heeft hem geboden een voorganger te zijn over Zijn volk, omdat gij niet hebt gehouden over wat de HERE u geboden had’ (13:13,14).
Je zou je kunnen afvragen: ‘Waarom zag God dit niet door de vingers? Deze man bevond zich in een onmogelijke situatie. Bovendien wilde hij alleen maar een overwinning behalen voor de Heere. Waarom was Sauls gehoorzaamheid zo belangrijk hier?’ God wilde dat alle machten van de hel zouden weten dat de strijd van de Heere was - en dat die gewonnen wordt door uitverkoren gelovigen die op Hem vertrouwen en op Hem wachten.
God is niet veranderd door de eeuwen heen. En hij wil nog steeds dat de mensen zijn bevelen opvolgen: ‘Hoor naar Zijn stem, en wees de mond des HEREN niet wederspannig’ (1 Sam. 12:15). Ook als de touwtjes van ons leven ons uit de handen glippen, moeten we wandelen in totaal vertrouwen in de Heere. Zelfs als alles hopeloos schijnt mogen we niet uit angst handelen. We moeten juist geduldig wachten tot God ons zal bevrijden, zoals Zijn woord belooft. In feite stond God recht naast Saul toen het massieve Filistijnse leger naderde. De Heere zag deze wagens ratelen, en hij zag de scherpe wapens flitsen. Hij wist van de crisis waarin Saul zich bevond, terwijl zijn soldaten hem verlieten. En zijn oog was op elk detail.
Net zo ziet God elk detail van jouw crisis. Hij ziet als de levensproblemen je benauwen. En Hij is Zich ervan bewust dat je situatie elke dag achteruit gaat. Degenen die bidden en op Hem wachten met een kalm geloof zijn nooit echt in gevaar. Bovendien kent Hij al je gedachten vol paniek: ‘Ik zal deze schuld nooit kunnen betalen.... Ik heb geen hoop meer voor mijn huwelijk... Ik weet niet meer hoe ik mijn baan kan houden.’ Toch houdt Gods bevel aan jou zijn waarde: ‘Raak niet in paniek, wees me niet voor. Je moet niets doen, alleen bidden - en op Mij vertrouwen. Ik eer iedereen die op Mij vertrouwt.’
Let eens op deze woorden, die God Zijn kerk gegeven heeft: ‘Want zonder geloof is het onmogelijk God te behagen’ (Hebr. 11:6). ‘In God is al mijn heil, mijn eer, de rotssteen van mijn sterkte, mijn toevlucht is in God’ (Ps. 62:8). ‘Gijlieden die de Here vreest, vertrouwt op de HERE; Hij is hun hulp en hun sterkte’ (Ps.115:11). ‘Vertrouw op de HERE met uw ganse hart en steun op uw verstand niet. Ken Hem in al uw wegen en Hij zal uw paden rechtmaken’ (Spr. 3:5,6). De Heere is heel geduldig met ons. Hij nodigt ons zelfs uit: ‘Brengt uw vaste bewijsredenen hier’ (Jes. 41:21). Hij kent de tijden van twijfel van onze voorvaders, van Abraham tot de heiligen van het Nieuwe Testament. Soms wilden ze sterven, terwijl ze riepen: ‘Ik kan dit niet meer aan!’ Zelfs Jezus ervoer zo’n moment, toen Hij vroeg: ‘Waarom hebt Gij Mij verlaten?’
Onze Heere voelt al onze pijn, angst, en de paniek die kan toeslaan. We kunnen plotseling vreselijk nieuws te horen krijgen -de dood van een geliefde, de scheiding van een zoon of dochter, een affaire van je partner. Op zulke momenten zend God Zijn Heilige Geest om ons te troosten, onze pijn te verzachten en ons hart vast te maken. Toch was Saul voor zeven volle dagen in angst en paniek. En de hele tijd vroeg de Geest hem om een beslissing te nemen: ‘Ja, Saul, het lijkt hopeloos. Maar je was ook in de minderheid toen je tegen de Ammonieten streed, en God verloste je toen. Dus wat doe je nu? Zul je God gehoorzamen, ongeacht wat er met jou of met je koninkrijk gebeurt? Zul je net zoals Job zeggen: ‘Hoewel Hij me slaat, zal ik op Hem vertrouwen?’
We weten dat God ieders hart kent. En de Here wist dat de beslissing van Saul zijn hele leven vanaf dat moment zou bepalen. Hij zou immers nog veel meer dergelijke crisissen moeten ondergaan. We verkrijgen iets meer inzicht in Sauls beslissing uit zijn woorden aan Samuel: ‘Ik dwong mijzelf, en heb brandoffer geofferd’ (1 Sam. 13:12). Het woord ‘dwong’ betekent hier zoveel als ‘jezelf weerhouden, bedwingen’. Saul zegt: ‘Ik probeerde gehoorzaam te zijn. Ik bedwong mezelf zo lang als mogelijk was. Maar uiteindelijk moest ik wel iets doen’.
Hierom verliet God Saul, en herriep zijn aanstelling als koning. Waarom? De Heere wist dat, van die dag aan, Saul Hem een dood geloof zou offeren. Hij wist dat Saul een andere test niet zou doorstaan. In plaats daarvan zou hij gaan plannen en manipuleren. Ongeloof is dodelijk, de gevolgen zijn tragisch. En we zullen gruwelijke gevolgen ondervinden als we proberen onszelf uit onze problemen te bevrijden in plaats van op Gods verlossing te vertrouwen. Dit blijkt duidelijk uit Sauls leven. Vanaf het moment dat Saul deze kritieke beslissing neemt en de zaken in eigen handen neemt, gaat zijn leven snel bergafwaarts. Zijn ongeloof opende de deur voor allerlei soorten kwaad in zijn hart.
leven illustreert in feite de stappen tot de ondergang, veroorzaakt door ongeloof:
Nadat Saul gezondigd had, werd zijn ziel stijf en wettisch. En deze wettische geest veroorzaakte bijna de dood van zijn geliefde zoon Jonathan. Jonathan en zijn wapendrager hadden besloten een sluipaanval op een Filistijns garnizoen te wagen. De hinderlaag veroorzaakte zo’n verwarring in het Filistijnse kamp dat ze onderling begonnen te vechten en elkaar doodden. De ontreddering was zo groot, dat ‘het land in beweging kwam, want het was een grote beving’ (1 Sam. 14:15).
Toen Saul de Filistijnen op de loop zag gaan, ontketende hij een grote aanval. Hij beval zijn troepen de gehele dag te vechten zonder eten. Aan het eind van de dag waren de Israëlieten zo moe dat ze op instorten stonden. Maar Saul zwoer een dwaze eed: als iemand zou stoppen om te eten voor de strijd om was, zou die man vervloekt worden. Jonathan had niets gehoord van deze eed, omdat hij in een ander gebied vocht. Hij nam een korte rustpauze van het strijdgewoel en at wat honing van een bijenkorf om zichzelf te verkwikken voor het gevecht. Die nacht konden Sauls soldaten zichzelf niet meer inhouden. Ze stortten zich hongerig op de buit en roosterden dieren om ze te eten. Nu verbood de Joodse wet om dieren te eten waar niet al het bloed uitgelopen was. Dus toen Saul dit zag, werd hij woedend. Hij riep: ‘Jullie hebben geen ontzag voor Gods wet!’ ‘Gij hebt trouweloos gehandeld.... etende met het bloed’ (14:33).
Saul was wettisch geworden, en stelde zichzelf als politieagent van Gods heiligheid. Ongetwijfeld zullen de priesters hem geprezen hebben, en gezegd: ‘God zij dank, Saul verdedigd de heiligheid’. Maar in feite was Saul hier de grootste zondaar. Deze man was volledig ongehoorzaam, handelend in klinkklaar ongeloof. Maar hij kon zonder aarzeling stellen: ‘Vreselijk is het lot van een hongerige soldaat die ook maar een letter van de wet verbreekt door onuitgebloed vlees te eten.’
Die avond maakte Saul een volgende dwaze beslissing. Hij besloot dat zijn leger de gehele nacht op zou blijven om te vechten. De priesters protesteerden, en zeiden dat ze eerst de Heere moesten raadplegen. Maar toen ze baden, antwoordde God niet. Nu was Saul weer verontwaardigd. Hij besloot dat God niet antwoordde omdat iemand gezondigd had. ‘Wie is de schuldige?’ Hij gebood: ‘Zo waarachtig als de HERE leeft, die Israël verlost, al ware het ook mijn zoon Jonathan, zo zal hij de dood sterven!’ (14:39).
Dit soort zelfgerechtigheid wordt in alle wettische mensen gevonden. Ze vertrouwen niet op God en Zijn gerechtigheid, dus maken ze hun eigen recht. En uiteindelijk creëren ze een systeem wat hun eigen zonde bedekt en andermans zonden belicht. Saul besloot om het lot te werpen om de schuldige te ontdekken. Het uiteindelijke lot kwam tussen hemzelf en Jonathan. Onmiddellijk wendde Saul zich tot Jonathan: ‘Ik weet dat ik niet gezondigd heb. Jij moet het gedaan hebben.’ Jonathan gaf toe dat hij honing gegeten had, maar hij zei dat hij niet gehoord had van de eed. Maar Saul was op een morele kruistocht, en zocht heilig te lijken. Als God het niet door het volk verhinderd had, zou Saul zijn eigen zoon gedood hebben - en dat om zijn heilige ijver te tonen.
Volgens mij is ongeloof de wortel van al het wetticisme. Hoe dat kan? Omdat het weigert Gods verbondsbeloften te vertrouwen: dat de Geest onze zonden zal onderdrukken, ons de kracht zal geven om te gehoorzamen, Zijn vreze in ons hart zal brengen, ons oprecht zal doen zijn, ons een haat voor de zonde zal geven. Als we ons afkeren van de waarheid van Gods verbond, niet langer op Hem wachten en vertrouwen om het werk te doen, zullen we wettisch worden. We zullen ons eigen set van regels maken, zonder de kracht van de Geest.
Sauls ongeloof schroeide toen zijn geweten, en maakte hem toegankelijk voor de zonde. Plotseling verloor de zonde haar ‘zondigheid’ in de ogen van deze eens godvrezende man. We zien hier een voorbeeld van als Samuel Saul bevalt om al de Amalekieten te doden. De profeet gaf Saul duidelijke instructies om alles te vernietigingen wat betrekking had met Amalek - hun families, hun vee, alles. Hij mocht niets en niemand sparen. Maar toen de strijd over was, had Saul koning Agag als een levende trofee behouden. Hij had ook iets van de buit bewaard - het beste van het vee, de kleding en bezittingen van de Amalekieten. Saul had zelfs een monument voor zichzelf opgericht, ter herinnering aan zijn overwinning. Opnieuw toonde hij een duidelijk veronachtzamen van Gods woord.
Toen Samuel arriveerde, kon hij zijn ogen niet geloven. Het strijdveld leek wel een reusachtige marktplaats. Mensen verhandelden vee, pasten nieuwe kleren, roosterden dieren. Maar het meest verbazingwekkendste was koning Agag, die er middenin stond. Samuel trad toe op Saul en eiste een verklaring. ‘Wat hoor ik hier voor geblaat, Saul?’ Saul antwoordde met een gladgestreken leugen: ‘Oh, de mensen hebben wat vee gehouden om aan God te offeren voor de grote overwinning. Maar voor de rest heb ik alles vernietigd. Ik heb Gods bevel trouw uitgevoerd. Wat een geweldige opwekking zullen we hebben.’ Samuel huilde. Hij vroeg Saul: ‘Waarom toch hebt gij naar de stem des HEREN niet gehoord, maar zijt tot de roof gevlogen, en hebt gedaan wat kwaad was in de ogen des Heren?’ (1 Sam. 15:19). Saul antwoordde: ‘Ik heb toch naar de stem des HEREN gehoord, en heb gewandeld op de weg op welken de Here mij gezonden heeft; en ik heb Agag, de koning der Amalekieten, meegebracht, maar de Amalekieten heb ik gedood’ (vers 20).
Hoe kon Saul zo blind zijn? Hij loog tegenover het duidelijke bewijs van zijn ongehoorzaamheid. Toch, tragisch genoeg, geloofde Saul zijn eigen leugen. Hij had zijn onderscheidingsvermogen verloren. Sommige christenen nu zijn net als Saul. Ze verliezen zichzelf in alle mogelijke ongehoorzaamheid, en gaan vervolgens naar de kerk en bidden: ‘Heere, ik heb u het beste gegeven wat ik heb. Ontvang nu mijn offer van verering.’ Deze gelovigen zijn zoals de vrouw beschreven in Spreuken: ‘Zij eet en wist haar mond af en zegt: ik heb geen ongerechtigheid gedaan’ (Sprk. 30:20).
Hoe kunnen christenen in een dergelijke situatie vervallen? Het begint als ze weigeren Gods gerechtigheid door het geloof te accepteren. Ze proberen hun eigen gerechtigheid op te richten door wettisch te worden en anderen te beoordelen. Ze wankelen in het geloof, wachten niet op God voor aanwijzingen - en handelen naar eigen goeddunken. Uiteindelijk verliezen ze alle onderscheidingsvermogen, en hun gewetens worden geheel toegeschroeid. Uiteindelijk zullen ze zichzelf doen voorstaan op hun eigen zonde. Volgens de schrift beginnen hier de zaden van het occultisme te wortelen. In Gods ogen staat ongehoorzaamheid aan het vertrouwen op Zijn woord gelijk aan hekserij. Samuel vertelt Saul hier: ‘Wederspannigheid is een zonde der toverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst’ (15:23).
‘En de Geest des Heren week van Saul, en een boze geest van de Here verschrikte hem; (1 Sam. 16:14). God stuurde niet letterlijk een kwade geest naar Saul. Hij liet slechts het onvermijdelijke gebeuren. Zie je, als iemand die beheerst wordt door ongeloof op dit punt komt - zich kerend tot wetticisme, zijn onderscheidingsvermogen verliezend, zijn geweten het zwijgen opleggend - heeft hij geen verdediging meer tegen binnenstromende geesten van nijd en jaloezie. En deze tweelinggeesten terroriseren elke ziel die ze binnenkomen. In deze tijd had Saul ook echt demonisch spastische aanvallen, razend en tekeergaand tegen iedereen. Zijn knechten werden zo bang van hem, dat ze David riepen om voor hem op zijn harp te spelen en psalmen te zingen voor Saul, om zijn geest te kalmeren. David was een man die de Heere volledig vertrouwde - en zijn gezalfde muziek bracht vrede in Sauls ziel.
De koning was zo dankbaar, dat hij David kapitein maakte in zijn leger. Maar toen David moed en vaardigheid in de strijd toonde, werd Saul krankzinnig jaloers op hem. Jaloezie maakt afschuwelijke wezens van gelovigen. Iedereen die niet op God vertrouwt, zal andere mensen ook niet kunnen vertrouwen. En jaloerse mensen beschuldigen anderen van zonden die zijzelf het meest bedrijven. Ze zien zichzelf bovendien als slachtoffers. Ze zijn ervan overtuigt dat andere mensen altijd jaloers op hen zijn, altijd over hen praten, voortdurend hen vervolgen. Jaloezie is niet slechts een fase waar mensen doorheen gaan - het is een geest uit de hel. Het berooft mensen van al hun hemelse doeleinden. En het richt hen op hun eigen, kleine, vleselijke gevechten.
Vraag je je af waar je jaloerse geest vandaag komt? Ik raad je aan terug te kijken naar je tijden van beproeving, en ja af te vragen hoe je reageerde. Heb je jezelf overgegeven aan God, wat er ook gebeurde? Of werd je achtervolgd door de gedachte dat God er niet op tijd zou zijn om je te helpen? Let eens op het tragische einde van de ongelovige ziel van Saul. Zijn laatste raadpleging voordat hij de eeuwigheid inging was met een heks. Luister naar zijn droevige, laatste woorden: ‘God is van mij geweken, en antwoordt mij niet meer’ (1 Sam. 28:15). Toch is er goed nieuws voor elke gelovige in deze tijd van het nieuwe verbond. Christus heeft de prijs betaald voor onze rebellie. (Natuurlijk waren Gods genade en vergeving er ook voor Saul. Maar zijn hart bleef koppig - en een koppig hart wil geen genade.)
Jezus kwam om de macht van de toverij van het ongeloof te verbreken - om onze wettische ketens te verbreken en ons uit de boeien van de jaloezie te bevrijden. Maar eerst moeten we onze zonden belijden. We moeten ons ongeloof toegeven - en dan onze toekomst, vrijheid en verlossing geheel in Jezus’ armen werpen. Hij zal op tijd komen. Ons lot is om niets te doen - dan op hem te vertrouwen. We moeten ons realiseren dat we getest worden. En God verzekerd ons dat allen die het geloof vasthouden en in Hem geloven, ongeacht hoe hopeloos de situatie is, geëerd zullen worden. ‘Opdat de beproeving van uw geloof, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus’ (1 Petr.-1:7).