Eerste liefde

Veel Christenen vermijden het boek Openbaringen omdat het zo geheimzinnig lijkt. Toch schreef Johannes: ‘Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij…’ (Openb. 1:3).

Hoewel geschreven door Johannes, zijn het de Openbaringen van de Heere Jezus (Openb. 1:1). Het is het hart van God, onthuld aan Christus en meegedeeld door Johannes. Johannes was een van de drie pilaren van de kerk in Jeruzalem. Veel van wat we van hem weten is opgeschreven door Irancus, die het van Polycarpus gehoord had, een leerling van Johannes. We weten dat Johannes Paulus overleefde, die doodgemarteld werd door Nero tussen 64 en 69 na Christus. Men geloofd dat Paulus tenminste 2 van de vijf gemeentes in Azië stichtte en dat, na zijn dood, Johannes in Efeze bleef wonen. Uit zijn brieven aan de gemeentes in Azië blijkt dat Johannes toezicht hield op deze gemeentes. Hij werd waarschijnlijk verbannen naar Patmos door de keizer Domitianus en na zijn vrijlating keerde hij terug naar Efeze.

Tijdens het schrijven van Openbaringen was er grote onrust in het Romeinse Rijk. Nero werd verdacht van het in brand steken van Rome om het in koninklijke pracht te herbouwen en naar zichzelf te noemen. Hij was verachtelijk in zijn behandeling van Christenen en gaf hen de schuld van de vurige holocaust. Bij een bepaalde gelegenheid hing hij vele Christenen aan palen in zijn koninklijke tuin, bedekt met olieachtige teer, en verbrandde hen. Een geschiedkundige beweerd dat hij op zijn paard in wilde vreugde tussen het stinkende, brandende vlees reed, dat de nacht oplichtte met vreselijke beelden. Velen werden gemarteld voor hun onwankelbare geloof in Jezus Christus. In zijn verbanning deelt Johannes in het lijden van het lichaam van Christus. Alleen opgesloten met God kwam de indrukwekkende Openbaring van Christus tot hem.

De brieven aan de zeven gemeenten waren gericht aan de ‘engel’ van de gemeente, d.w.z. de dominee, voorganger of boodschapper. Johannes zegt: ‘Wat ik je meedeel zou elke voorganger van de kerk moeten weten en preken. Dit is het hart van God, onthuld tegen zonde en afval – zorg ervoor dat je deze woorden hoort, schenk er aandacht aan, en preek het.’ Alle ware openbaringen beginnen met een visioen van Christus’ vreselijke en majesteitelijke heiligheid. In Joh.13:23 lezen we: ‘Eén van de discipelen, dien Jezus liefhad, lag aan de boezem van Jezus.’Het was dezelfde Johannes, die innig tegen de borst van Jezus aanlag. Johannes had Hem in Zijn menselijkheid gekend als maar weinig anderen.

Maar op Patmos ziet Johannes Christus in Zijn overweldigende heiligheid – ‘Iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; en Zijn hoofd en Zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen als een vuurvlam; en Zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en Zijn stem was als een geluid van vele wateren…’ (Openb. 1:12-15). Nu legde Johannes zijn hoofd niet aan Zijn borst. Dit is niet Christus in Zijn menselijke natuur – dit is Christus in Zijn heiligheid! Johannes zegt: ‘En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten…’ (Openb. 1:17).

Daniel had eenzelfde visioen van de vreselijke heiligheid van Christus. Het ontnam hem al zijn menselijke kracht, en liet hem lijkbleek achter. ‘Ik sloeg mijn ogen op en zie, daar zag ik een man in linnen klederen gekleed en de lendenen omgord met goud van Ufaz; zijn lichaam was als turkoois, zijn gelaat schitterde gelijk de bliksem, zijn ogen waren als vurige fakkels, zijn armen en voeten glanzend van gepolijst koper, en het geluid van zijn woorden als het gedruis van een menigte.’ (Dan. 10:5,6).

Daniel zei dat ‘de mannen die bij mij waren, zagen het niet; doch een grote schrik overviel hen, zodat zij vluchtten en zich verborgen; zo bleef ik alleen over. Toen ik dat grote gezicht zag, bleef er in mij geen kracht meer; alle kleur week van mijn gelaat, en ik had geen kracht meer over. Toen hoorde ik het geluid zijner woorden, en toen ik het geluid zijner woorden hoorde, viel ik bezwijmd op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde.’(Dan. 10:7-9).

We leven in een tijd van evangelische luchtigheid en charismatische oppervlakkigheid. Het Woord zegt dat mensen vergaan als ze een visioen zien. Ik vat dat op als een visioen van de majesteit en heiligheid van Christus. Toen Jesaja Christus zag in Zijn heiligheid, riep hij uit: ‘Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is, - en mijn ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen, gezien.’(Jes. 6:1-5).

Hoe veel herders zijn er in deze tijden die de preekstoel opkomen met een lijkbleke kleur, die uren met hun gezicht op de grond gelegen hebben omdat ze een glimp hebben opgevangen van de vreselijk heiligheid van Jezus Christus? Ja, er is schoonheid in dat indrukwekkende gezicht – maar het moet in ons hetzelfde effect krijgen als op Johannes, Daniel, Jesaja en op iedere knecht van God die ooit dit visioen gezien heeft. Het moet een ware vrees voor God opwekken, een angst om Zijn Naam te makkelijk te gebruiken, een angst om hol en oppervlakkig te zijn in Zijn heilige aanwezigheid, een angst om Hem niet te eren voor alle mensen.

Wat sommigen vandaag de dag intimiteit noemen, noem ik onbeschaamdheid. Hoe onbezonnen en onbeschoft zijn sommige Christenen geworden in Zijn huis. Hoe brutaal zijn sommige predikers – terwijl ze hun bijdehante nonsens uiten, hun dwaze dromen, hun heiligschennende grappen – vanaf de heilige preekstoel. We hebben Christus naar beneden, naar onze eigen lage niveau gebracht, Hem een van ons gemaakt. Wat we echt wanhopig nodig hebben, is een blik in Zijn vlammende ogen – een verwoestend visioen van zijn verterende heiligheid – en we zouden nooit meer arrogant of dwaas in Zijn aanwezigheid kunnen zijn.

Een waar visioen van Zijn heiligheid legt ons gebrek aan liefde bloot. In zijn brief aan de zeven gemeenten behandelt Johannes eerst de toestand in Efeze: ‘Schrijf aan de engel der gemeente te Efeze: Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt: Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden; Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nikolaïeten haat, welke ook Ik haat’ (Openb. 2:1,2,6).

De toestand in Efeze wordt door de Heere gedeeltelijk geprezen. Hier is een groep gelovigen die zwoegen en doorzetten voor het evangelie. Ze kunnen slechtheid niet verdragen, ze hebben een goed onderscheidingsvermogen en worden niet meegesleept door valse profeten, ze verdragen veel om Zijn Naam, ze zijn niet moe geworden, en, het belangrijkste: God kon van hen zeggen: ‘Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nikolaïeten haat, welke ook Ik haat.’ Christus had hun haat gezien voor de daden en leer van de Nikolaïeten. Tweemaal in Johannes’ brief aan de gemeenten spreekt Christus van Gods haat voor het onderwijs van deze afvalligen (zie Openb. 2:15).

Nicolaüs wordt als eerste genoemd in Handelingen 6:5, als een van de zeven mannen, die verkozen werden om toezicht te houden op de dagelijkse financiële hulp aan weduwen: ‘En de twaalven riepen de menigte der discipelen bijeen en zeiden: Het bevredigt niet, dat wij met veronachtzaming van het woord Gods de tafels bedienen. Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen; maar wij zullen ons houden aan het gebed en de bediening van het woord. En dit voorstel vond bijval bij de gehele menigte, en zij kozen Stefanus, een man vol van geloof en heilige Geest, Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een Jodengenoot uit Antiochië; hen stelden zij voor de apostelen, die, na gebeden te hebben, hun de handen oplegden.’ (Hand. 6:2-6).

De gemeente zag hem als een godsdienstig man, vol van de Geest en wijsheid. Handen werden hem opgelegd door de apostelen. Wat gebeurde er met Nikolaüs en zijn volgelingen om een dergelijke goddelijke vloek op hun leer en manier van leven te brengen? De kerk had twee kardinale regels voor gelovigen – eet geen vlees dat aan afgoden geofferd is en hou je ver van hoererij. Nikolaüs had blijkbaar een leer uitgedacht die leidde tot afgoderij en hoererij. De samenleving in die dagen zag veel sexuele liederlijkheid door de vingers. Nikolaüs en zijn volgelingen brachten een leerstelling van valse zekerheid die uiteindelijk leidde tot een vermenging met de wereld en een onderstroom van sensualiteit in hun onderwijs.

Clement van Alexandria zegt van de Nikolaïeten: ‘Ze verpanden zichzelf aan wellust als geiten, in een leven van schaamteloze toegeeflijkheid.’ Ze verloren een vrees voor God; ze weigerden om zich van de wereld af te scheiden; en ze bedekten het altaar met tranen terwijl ze leefden in overspel en hoererij! Ze konden liefelijk praten over hun liefde voor Christus, terwijl ze constant hun hart en handen bevuilden met zonde.

De geest van de Nikolaïeten is er ook nu nog onder ons. Het is de leer van de zogenaamde christelijke rockers en punkers die de heilige naam van Jezus Christus door het slijk en de drek van halen van de muziekwereld van de duivel. Ze schrijven me met liefelijke en vrome woorden over hoeveel liefde ze voor Christus hebben, over het brengen van Jezus waar niemand anders Hem kan brengen. Maar ze zijn zo blind in hun trots, roem en sensualiteit; ze weten niet dat ze weigeren toe te geven dat Christus niet met hen gaat naar plaatsen die Hij zelf verboden heeft. De brief geeft enkel dood – het is de Geest van God die leven geeft. Als ze het territorium van de duivel binnengaan met een dood woord, een woord dat de Heilige Geest weigert te zalven – dan dienen ze de dood. En op een dag zullen ze allen voor een heilige Koning staan, wiens vlammende ogen als toortsen hun arrogante trots zal doorsteken, en zich moeten verantwoorden voor het gebruik van Gods eigen Woord op dié manier dat het velen doodde met een dode leer.

Deze moderne Nikolaïeten durven te suggereren dat een vreselijke, heilige Christus hun slappe, kleine liedjes zal zegenen, hun pijnloze, goedkope nodiging. Nooit! Ze schamen zich voor mijn Heere! Ze schamen zich ervoor om de duidelijke, onmiskenbare boodschap te zingen van bekering en van de absolute regering van Christus. Ze spugen in het gezicht van onze geliefde Heere – ze zijn bedrogen en ze bedriegen een hele generatie van jonge gelovigen. God zegt: ‘Als ze mijn knechten waren, zouden ze de mensen hun zonden tonen.’ Ze vertellen me dat ze de nieuwe profeten van deze eeuw zijn. Maar Jeremia zegt van hen: ‘van de profeten van Jeruzalem is de heiligschennis uitgegaan over het gehele land. (Jer. 23:15).

Het maakt me bang om te horen dat zoveel van deze rockers en punkers lid zijn van pinkstergemeenten, en dat ze gezegend en aangemoedigd worden door hun voorgangers. Zijn onze herders zo blind geworden – kunnen ze de donderende boodschap van Ezechiel aan predikers opzij leggen: ‘En zij zullen mijn volk het onderscheid leren tussen heilig en niet heilig en het onderscheid doen kennen tussen onrein en rein.’ (Ezech. 44:23). Voorgangers, wordt wakker! Heiligen, wordt wakker! Dit is de leer van de Nikolaïeten, die God haat. Wij moeten het ook haten!

Het is mogelijk om de eerste liefde te verliezen – zelfs als je tegen de zonde vecht en zwoegt voor de Naam van de Heere. De mensen in Efeze donderden tegen de zonde; ze ontmaskerden alle valse leer; nooit kwam de gedachte in hun hoofd om hun geloof in Christus op te geven. Maar God had toch iets tegen hen: ‘Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt.’ (Openb. 2:4).

God neemt dit punt van eerste liefde heel serieus. Hij dreigt om Zijn bediening van hen te nemen als ze zich niet bekeren en teruggaan. Dit is een van de meest onbegrepen teksten uit de Bijbel. We hebben ons niet gerealiseerd dat Christus het over Zijn kerk heeft. Christenen kunnen een leven lang proberen om hun eerste ervaringen met de Heere terug te roepen. Ze geloven verkeerd dat het teruggaan naar de eerste liefde betekent, teruggaan naar de ijver, de vurigheid en de opwinding van het net gered zijn. Ze hebben verdriet omdat ze een soort kinderlijk enthousiasme voor de Heere zijn kwijtgeraakt. Het is waar, veel Christenen zijn koud en droog geworden – maar teruggaan naar een meer onschuldige tijd is niet genoeg en geeft geen uiting aan de diepere waarheid in deze tekst.

Sommigen zouden nooit terug moeten gaan naar wat ze eerst waren. Sommigen worden gered met een egoïstisch oogpunt – om de toorn van God te ontwijken of om gezegend of gezond gemaakt te worden, of eenvoudigweg om rust in hun hart te krijgen. Ik wil niet teruggaan naar mijn eerdere dagen. Mijn liefde was onvolwassen; het had geen wijsheid en ervaring; en in mijn ijver zijn veel fouten gemaakt. Het was meer emotie dan devotie. Ik zou niet willen terugkeren naar iets minder dan wat ik nu heb, dankzij Zij genade. Waarom zouden de mensen in Efeze teruggaan naar wat ze eens waren? Christus zij dat ze niet moe waren geworden. Ze hadden hun doorzettingsvermogen niet verloren. Ze hadden hun ijver niet verloren, noch het respect voor Zijn Naam, en ze waren ook niet lui geworden in hun werk voor de Heere.

Het is de Kerk die de apostolische liefde voor Christus verloren heeft. Christus onthuld hier aan Zijn kerk hoever ze gevallen zijn van de liefde van de allereerste christengemeenten. Hij zegt: ‘Jullie hebben een correcte leer, jullie doen Mijn Woord, jullie zijn gegrondvest in Mijn Woord zodat je je niets laat wijs maken door valse predikers, jullie hebben alle verordeningen gehouden, jullie doen prijzenswaardige, liefdadige dingen – maar jullie hebben je apostolische liefde voor Mij verloren!’

We klemmen ons aan de werken van de eerste kerk, maar we hebben de gepassioneerde liefde voor Christus verloren, die er de drijfveer van is. Deze eerste liefde kwam op veel praktische manieren tot uiting. De liefde van de eerste kerk bleek uit het uitzien naar de spoedige terugkeer van Jezus Christus. Ze verlangden voor de volmaakte vereniging met Hem in een leven van onsterfelijkheid en glorie. Het was een geestelijk verlangen voor Zijn terugkeer om hen tot die heilige gelijkheid met Hem te brengen en volmaakte gemeenschap in Zijn aanwezigheid. Ze baden om ‘met Hem te zijn, en Zijn heerlijkheid te zien!’

Nu zien we een langzaam vergeten van de beloften van God wat betreft Zijn spoedige terugkeer en een verlies van geloof in hun vervulling. We hebben de waarschuwingen van de Heere naast ons neer gelegd om niet verstrikt te raken in de wereld, en we zijn vergeten om te wachten, uit te kijken en te bidden. Staan we nu vast, met ‘de lendenen gegord, als knechten die wachten op hun meester’? Nee – Zijn komst is niet langer ons grootste verlangen – we worden teveel overspoeld door onze oceaan van materialisme. We zijn Zijn Woord vergeten, dat zegt dat een verandering komt ‘in een ogenblik’.

We zijn het zat om een kruis te dragen - ongeduldig over Zijn terugkeer. Nu we Zijn terugkeer uit ons hoofd hebben gezet of ver in de toekomst voelen we geen behoefte aan waakzaamheid. Daarom slapen alle maagden. Is het een wonder dat we zoveel afgoderij en zorgeloosheid zien onder Christenen? Ik zal niet debatteren over de leer van de wederkomst. Alles wat ik weet is, dat ik beef als Christus hem een slechte dienstknecht noemt, die zegt: ‘Mijn Heer stelt zijn komst uit’ (Matt. 24:48). Ik geloof Hem als Hij zegt dat Hij plotseling zal komen, als een dief in de nacht. Ik weet dat er een kroon van gerechtigheid wacht op degenen die ‘Zijn verschijning liefhebben’ (2 Tim. 4:8).

Ik geloof dat Gods mensen veel zullen lijden voor Christus. Ik geloof dat veel zorg en verdrukking zal komen en dat Gods mensen gewaarschuwd en voorbereid moeten worden. Maar ik geloof ook in de onverwachte terugkeer van Christus in een wolk van heerlijkheid om Zijn bruid te ontvangen. De kerk heeft haar eerste liefde verloren die hen liet uitbarsten in de roep: ‘Ja kom Heere Jezus, kom haastiglijk’ (Openb. 22:20). De eerste kerk predikte: ‘Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt’ (Matt. 24:42). We horen nu de boodschap: ‘Daarom, weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen.’(Matt. 24:44).

Hij die oren heeft om te horen, laat hem horen wat de Geest zegt – ga terug naar de apostolische liefde voor de verschijning van Christus! Leef rechtvaardig, verwachtend, verlangend, waakzaam – en of het volk van God nu wel of niet door grote verdrukking gaat maakt dan niet uit, want je zult op alle tijden overal klaar voor zijn.

De ware test van apostolische liefde kreeg Petrus van de Heere zelf: ‘Toen zij dan de maaltijd gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief, meer dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid mijn lammeren. Hij zeide ten tweeden male weder tot hem: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief? En hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet het, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed mijn schapen. Hij zeide ten derden male tot hem: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, dat Hij voor de derde maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? En hij zeide tot Hem: Here, Gij weet alles, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid mijn schapen.’ (Joh. 21:15-17).

Echt hartstochtelijk aan Christus toegewijd zijn is: Zijn schapen voeden. Jezus sprak niet over onderwijzen van of preken van de schapen. Ik denk dat Jezus zei tegen Petrus: ‘Jouw verloochening van Mij nam iets weg van je broeders. Het verwarde hen om jouw gebrek aan toewijding te zien, jouw lafheid. Nu, laat je liefde voor Mij zo zijn, dat zij erdoor gevoed zullen worden. Laat het hun hoop voeden, hun behoeften.’

De kerk heeft meer voorbeelden nodig van geheel en al toegewijde liefhebbers van Christus om zich te voeden. Ik voed me aan de voorbeelden van heilige mannen en vrouwen van God. Deze liefde is zo prachtig dat het me ontroert; het voedt iets diep in me; het voedt mijn honger naar God. Hun absolute devotie en liefde voor Christus geeft me hoop. Zoveel dat ik meer geestelijk voedsel krijg van iemand die heilig en toegewijd leeft dan van alle predikers en onderwijzers die me iets leren en zelf anders leven.

Sommige Christenen laten me leeg en droog achter – hun gebrek aan liefde voor Christus maakt me depressief. Ze zijn lauw, ze beroeren mijn geest als een glas ijswater in mijn gezicht op een koude dag. Hun hangende geest neemt iets uit me weg. Ze hebben niets te geven – ze voeden niemand.

Jezus Christus is het Brood des Levens. Als je Hem liefhebt met alles wat in je is – dan ben je aan het voeden. Hij die me echt liefheeft als een broeder is iemand die de Heere liefheeft met zijn hele hart. Ik heb de verlorenen lief door Hem het meest lief te hebben. Zijn liefde in ons wordt een baken van licht – een hoop – een nodiging – een levengevend voorbeeld.

Dutch