We zijn vergeten hoe we moeten blozen

"Want van klein tot groot zijn zij er allen op uit zich te bevoordelen; allen, van profeet tot priester, plegen zij bedrog…toch schamen zij zich in het minst niet, toch weten zij niet van blozen. Daarom zullen zij vallen onder de vallenden; ten tijde dat Ik aan hen bezoeking doe, zullen zij struikelen, zegt de HERE" (Jer.6:13,15).

De profeet Jeremia zag dat er iets verschrikkelijks gebeurde met Gods volk. Om hun zonde te verbergen waren ze begonnen achter een façade van oppervlakkige vrede en veiligheid te gaan leven. Inhaligheid en begeerte waren zo overheersend geworden in hun hart dat ze hun wonden aan het camoufleren waren met een valse nederigheid. Hun hele leven was oppervlakkig geworden: oppervlakkige tranen, oppervlakkige bekering en berouw, zelfs oppervlakkige genezing.

Gods volk had hun gevoel van schaamte en hun verdriet om de zonde verloren: zonde in de samenleving, zonde in de kerk, zonde in hun eigen leven. Zij voelden niet langer Gods haat en boosheid vanwege zonde. Zonde was alleen maar "één van die dingen" geworden.

Jeremia riep uit: "Toch schamen zij zich in het minst niet, toch weten zij niet van blozen!"

Blozen in de Heilige Geest is niet alleen maar rode wangetjes vanwege een beetje bescheidenheid. Het betekent dat je je gewond voelt, beschaamd, verschrikkelijke ontdaan, bedroefd, omdat de naam en zuiverheid van Jezus, onze Heer, met voeten is getreden, omdat Zijn reputatie besmeurd is geworden.

Jeremia geeft ons een beeld van het verschrikkelijke morele verval dat plaatsvond in Israël en het huis van Juda:

"Zwerft rond in de straten van Jeruzalem, ziet toch en speurt na, zoekt op zijn pleinen, of gij iemand vindt, of er een is, die recht doet, die oprechtheid betracht, dan zal Ik haar vergeven. Al zeggen zij ook: Zo waar de HERE leeft, toch zweren zij vals. HERE, zien uw ogen niet naar oprechtheid? Gij hebt hen geslagen, zij voelden geen pijn; Gij hebt hen vernield, zij hebben geweigerd tuchtiging aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een rots, zij hebben geweigerd zich te bekeren." (Jer.5:1-3).

Gods volk zat onder een boodschap van waarheid vol vuur, maar toch keerden zij zich ervan af. Ze rebelleerden er tegen! Lees het nogmaals: "Zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een rots, zij hebben geweigerd zich te bekeren!" Ze deden aan overspel door zich af te geven aan hoeren en door de vrouw van hun naaste te begeren. In vers 11 noemde Jeremia het regelrecht verraad naar de Heer toe!

Ondanks al de profetische waarschuwingen door Jeremia gingen deze mensen vrolijk hun gang, en zeiden: "Geen onheil zal ons overkomen; zwaard noch honger zullen wij zien" (vers 12). "Veroordeling is niet Gods boodschap voor ons", zeiden ze.

Hun vrees voor God was aan het verdwijnen. Er was een opstandige, rebelse geest aan het opstaan in het hart van massa's mensen van Gods volk: "Maar dit volk heeft een weerbarstig en weerspannig hart, zij zijn afgeweken en heengegaan, zij hebben niet bij zichzelf gezegd: Laat ons toch de HERE, onze God, vrezen, die regen geeft, de vroege en late regen, op zijn tijd, die de vaste oogstweken ons bewaart" (vers 23-24).

Ze hadden zich verheugd in grote welvaart, maar het was tot een valstrik geworden. Deze valstrik leidde tot misleiding, en uiteindelijke werden hun huizen tot verblijven van misdadigheid. Ze knipoogden tegen zonde - tegen zonde, die hen diep gekwetst zou moeten hebben.

"Als een korf vol gevogelte, zo zijn hun huizen vol bedrog; daarom zijn zij groot en rijk geworden, zij zijn vet en glanzend; zelfs gaan zij alle boosheid te buiten. Het pleit voeren zij niet, het pleit van de wees, en zij hebben voorspoed; het recht der armen richten zij niet" (Jer.5:27-28).

God waarschuwde Zijn volk dat zij nauwlettend acht moesten slaan op de onderwijzing van het Woord dat hen werd gegeven, en dat Hij, als ze dat niet deden, van hen weg zou gaan: "Laat u tuchtigen, Jeruzalem, opdat Ik Mij niet van u losrukke" (Jer.6:8). En weer zei God:

"Ik spreek duidelijk! Ik waarschuw! Maar wie luistert er?"

"Tot wie moet ik spreken en betuigen, dat zij horen? Zie, hun oor is onbesneden, zodat zij niet kunnen luisteren; zie, het woord des HEREN is hun tot een smaad, zij hebben daarin geen behagen" (vers 10).

Het originele Hebreeuws zegt dat de mensen moe waren van het krijgen van berisping. Ze werden er moe van ontmaskerd en op hun nummer gezet te worden door het Woord van God. Eens hadden ze gehouden van Zijn Woord. Het was een vreugde voor hen geweest als honing voor de ziel. Maar nu hadden ze er geen plezier meer in. Waarom niet?

"Zij hebben versterkte steden en vette grond veroverd en huizen, vol met allerlei goederen, uitgehouwen waterbakken, wijngaarden, olijfbomen en vruchtbomen in menigte in bezit genomen. En zij aten en werden verzadigd en welgedaan en leefden weelderig door uw grote goedheid. Maar zij werden weerspannig en kwamen tegen U in opstand en wierpen uw wet achter hun rug en doodden uw profeten, die hen vermaanden, om hen tot U te doen wederkeren; zij bedreven grote wandaden" (Neh.9:25-26).'

Waarom keerden zij zich af van de ernstige waarschuwingen van de wachters? Omdat iets in hen werd geraakt. Hun afgoderij, inhaligheid en begeerte werden aan het licht gebracht; zij waren stiekem aan het zondigen. "Want van klein tot groot zijn zij er allen op uit zich te bevoordelen; allen, van profeet tot priester, plegen zij bedrog" (Jer.6:13).

Zowel bij de predikers als bij hun toehoorders was het hart van Gods volk verleid door inhaligheid en begeerte. Maar ze hadden overal excuses voor en rechtvaardigden zichzelf de hele tijd! Ze kenden geen schaamte! Ze wisten niet hoe ze moesten blozen! Niemand kon zichzelf er toe brengen te geloven dat de profeet tegen hem (of haar) persoonlijk aan het spreken was.

De Heer zei: "Ook heb Ik wachters over u gesteld: Luistert naar het geklank der bazuin; maar zij zeggen: Wij willen niet luisteren" (Jer.6:17).

Gods volk keerde zich af van de waarschuwingen van hun door God gezonden profeten en wachters en begonnen te leven volgens de verlangens en voorstellingen van hun eigen hart.

Waarom zou Gods volk weigeren te luisteren naar profeten terwijl ze wisten dat God zelf deze mensen over hen had aangesteld? Ze twisten er niet over dat God hen had gezalfd en gezonden. Dus waarom weigerden ze om te luisteren? Waarom maakten ze hun eigen plannen en deden ze hun eigen dingen?

Het antwoord hierop is te vinden in Numeri 16, dat vertelt over de rebellie van Korach, Datan, Abiram en No. Deze vier mannen rezen op met 250 anderen van naam uit het volk om de autoriteit van Mozes in twijfel te trekken.

"Zij dan liepen te hoop tegen Mozes en Aäron en zeiden tot hen: Laat het u genoeg zijn, want de gehele vergadering, zij allen zijn heiligen, en de HERE is in hun midden. Waarom verheft gij u dan boven de gemeente des HEREN? Toen Mozes het hoorde, wierp hij zich op zijn aangezicht" (Num.16:3-4).

Dit is de geest achter alle rebellie en verwerping van de waarheidsgetrouwe waarschuwingen die worden gepredikt. De rebelse persoon zegt in zijn hart: "Pastor, profeet, wachter, je bent niet de enige persoon tegen wie God spreekt. Wij horen ook van God. Wij zijn ook heilig. We krijgen Gods gedachtes. Je neemt te veel op je schouders. Je verheft jezelf boven de anderen van het volk".

Toen Mozes dit hoorde van deze mannen, viel hij op zijn aangezicht, overweldigd door verdriet. Een heilige boosheid kwam in zijn ziel. Hij was niet boos omdat zíjn woord of autoriteit in twijfel werd getrokken; het maakte hem niet uit wie er de leiding had. Hij wist dat zij niet hem persoonlijk of zijn woord verwierpen, omdat hij gekozen en aangesteld was door God zelf. Mozes had verdriet omdat zij God verwierpen! "Daarom, gij en uw gehele aanhang, gij spant samen tegen de HERE" (vers 11).

Mozes kon zeggen: "O, God, dit is niet míjn volk. Dit is niet míjn werk. U plaatste me hier en U vertelde me wat ik moest zeggen. Al mijn woorden en al deze werken, ik heb ze niet zelf bedacht, ik heb de gedachtes van God uitgesproken" (vers 28).

De Heer zuivert altijd hen die echt gezalfd zijn van alle blaam, en Hij veroordeelt snel alles dat vanuit het vlees komt. "En de aarde opende haar mond en verzwolg hen met hun huisgezinnen…Zo daalden zij, met al de hunnen, levend in het dodenrijk; …Toen ging er een vuur uit van de HERE en verteerde de tweehonderd vijftig mannen, die het reukwerk geofferd hadden" (Num.16:32-35).

Ik heb absoluut geen verlangen om enig soort van autoriteit uit te oefenen over wie dan ook van Gods volk. Ik kan met Mozes zeggen: "Niet één ezel heb ik van hen weggenomen, noch iemand van hen kwaad gedaan" (vers 15),

Maar één ding weet ik zeker: God zond me hier, naar New York City. Hij zond mij als Zijn wachter om te waarschuwen, om hard te roepen en niemand te ontzien. Het kan me niet schelen of ik iemand bang maak, noch streef ik ernaar om iemand bang te maken voor mijn zalving.

Niettemin ben ik, en de andere pastors van Times Square Church - evenals andere wachters - hiertoe aangesteld door de Heer. Samen met mij zijn zij verantwoordelijk voor jullie ziel.

Jouw antwoord van gehoorzaamheid aan de Heer is niet zoiets als stille tijd houden, en dan naar het huis van God gaan om Zijn woord te horen, zodat je het kunt vergelijken met wat je hoort, en er dan alleen maar uithalen wat jóu leuk lijkt. Ik luister naar andere echt gezalfde profeten en wachters, en het Woord dat ze brengen zegent me niet alleen, het brengt een diepe angst in mijn ziel! Ik meet hun woorden niet af aan wat ík denk wat juist is. Ik ontvang het wanneer ik weet dat het gefundeerd is op Gods heilige Woord en gebracht in heiligheid.

Waarom zijn we hier in New York City? Waarom heeft God Times Square Church in deze tijd en op deze plaats doen opstaan? We zijn hier om een lichaam op te bouwen naar het ware beeld van Christus. We moeten iedere afgod neerhalen die zou proberen ons met de wereld te vermengen. We moeten over je huilen, je ziel beschermen en je uit deze wereld roepen. We zijn hier om de waardigheid van het kruis hoog te houden!

Er is waardigheid in een leven van heiligheid en zuiverheid. Een kerk die de wereld overwint heeft zo'n waardigheid. We zijn hier om een blozen in de Heilige Geest teweeg te brengen op je gezicht vanwege Gods verdriet en pijn over zonde.

Ezra was een wachter die zo ontsteld was door de zonden van Gods volk dat Hij God niet meer onder ogen durfde te komen: "Tijdens het avondoffer echter stond ik op uit mijn verootmoediging, en met gescheurd kleed en gescheurde mantel knielde ik, breidde mijn handen uit tot de HERE, mijn God, en zeide: Mijn God, Ik schaam mij en durf mijn ogen niet tot U opslaan, o mijn God, want onze ongerechtigheden zijn ons boven het hoofd gewassen en onze schuld is gestegen tot de hemel" (Ezra 9:5-6).

Ezra voelde zoveel schaamte naar de Heer toe, dat hij bloosde vanwege de zonde die binnengeslopen was bij Gods enige overblijfsel dat nog over was op aarde. Het overblijfsel dat naar Jeruzalem was teruggekeerd, telde maar 42.337 man. Dat is een kleine groep vergeleken met de bijna 3 miljoen die uit Egypte kwam. Dit kleine overblijfsel, dat niet meer was dan twee procent, vertegenwoordigde Gods eeuwige doel op aarde. Helaas knipoogden zij tegen zonde en werden ze overweldigd door halfhartigheid, zonder daar maar ook het minste beetje schuldgevoel of spijt over te voelen.

Plotseling verscheen Ezra in hun midden. Hier was een man van God met een diepe wroeging vanwege zonde, een man die bloosde van schaamte hierover. In feite waren ze zo zondig geworden dat Ezra zei: "We kunnen God zo niet onder ogen komen".

Geliefde, als we voor God gaan staan in deze dagen van steeds groter wordende halfhartigheid, dan moeten we veel meer aan God geven dan we tot nu toe hebben gedaan. Het zal ons kosten wat het ook Ezra heeft gekost!

Als God een nieuw werk wil gaan doen, geeft Hij een geest van intensiteit aan Zijn overblijfsel. We kunnen niet langer geestelijk lui, zelfgenoegzaam, nonchalant en lichtvaardig zijn. We moeten intens worden, heel heet en vol passie voor Christus, diep en serieus voelend voor het werk van God. Heden ten dage doet God een volk opstaan dat zonde haat en beeft voor Zijn Woord. Zijn overblijfsel móet de heilige profeten horen en in ze geloven. Ze moeten niet wankelen en lauw worden. In plaats daarvan moeten ze meer intens en serieus voor God worden naarmate de dagen verstrijken.

Beschouw de intensiteit van Ezra. Kijk goed naar zijn passie tegen alles dat God pijn doet, en dan zie je zijn totale haat voor het zich mengen met de wereld. "Toen ik dit vernam, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel, trok de haren uit mijn hoofd en uit mijn baard, en zat verbijsterd neer; en tot mij kwamen samen allen die beefden voor de woorden van de God van Israël, wegens de trouwbreuk der ballingen, maar ik bleef verbijsterd neerzitten tot het avondoffer" (Ezra 9:3-4).

Heiligen, hier zijn de blozende gelovigen! Ze verzamelen zich rond een profeet van wie het hart gebroken is, en zij worden ook intens voor Gods eer. Ze weten dat er iets erg gevaarlijks gebeurt, en ze delen Gods verdriet. Hele gezinnen van Gods volk doen "gezellig" mee met de wereld. Vreemde vrouwen staan bij het altaar. Het heilige zaad wordt vermengd. Deze blozende gelovigen weten dat de duivel hen probeert met de wereld te vermengen en Gods getuigenis van afscheiding en heiligheid te verslinden.

Wat een aanblik! Ezra zit als een hoopje goddelijk verdriet, zijn haren uit zijn hoofd trekkend: "wegens de trouwbreuk der ballingen" (vers 4). De één na de ander, allen die een bevend hart hadden, verzamelden zich bij hem. God had maar één man die bloosde over zonde - en door hem bracht Hij een lichaam van treurenden voort:

"Terwijl Ezra bad en schuld beleed, wenend zich nederwerpende voor het huis Gods, verzamelde zich tot hem een zeer grote schare uit Israël, mannen, vrouwen en kinderen, want het volk was in luid geween uitgebarsten" (Ezra 10:1).

Dát is wat velen van jullie tot deze bediening bracht: een roep om heiligheid en afscheiding! Je voelde Gods verdriet voor zonde en je bloosde van schaamte. Je wilde serieus worden met leven voor God.

"Nehemia had deze zelfde intensiteit voor God. "Tot mij kwam Chanani, één van mijn broeders, met enige mannen uit Juda. En ik vroeg hen naar de Joden, de ontkomenen, die uit de gevangenschap waren overgebleven en ook naar Jeruzalem. Zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in grote rampspoed en smaad, en de muur van Jeruzalem is afgebroken, en zijn poorten zijn met vuur verbrand. Zodra ik deze woorden hoorde, zette ik mij neder, weende en bedreef rouw, dagen lang. Ook vastte en bad ik voor het aangezicht van de God des hemels" (Neh.1:2-4).

Het overblijfsel was teruggekeerd naar de heilige plaats, maar schande en sloomheid was binnengekropen. De dingen waren nog steeds in een vervallen toestand. Er had geen geestelijke vooruitgang plaatsgevonden.

De Schriften zeggen dat Nehemia begon te huilen, te treuren en "dag en nacht te bidden" (vers 6). Het was niet zoiets als God die hem midden in de nacht wakker maakte en een last op zijn hart legde, nee! "Ik vroeg hen naar de Joden, de ontkomenen" (vers 2). Deze man van God begon deze last! Híj vroeg er naar!

Evenzo bracht Daniël uren, dagen en weken door met het bestuderen van Gods Woord. God legde geen bovennatuurlijk last in zijn hart. Veeleer kastijdde Daniël zijn eigen hart. Hij ontwikkelde en voedde een echte last voor Gods volk door ijverig te bestuderen wat God zei en daardoor meer begrip hiervan te krijgen. "En ik richtte mijn aangezicht tot de Here God om te bidden en te smeken, in vasten en in zak en as" (Dan.9:3).

Wat een voorbeeld van intensiteit, blozen, treuren en wenen! Daniël zei: "In die dagen bracht ik, Daniël, drie volle weken door met rouw bedrijven; smakelijke spijze at ik niet, vlees noch wijn kwamen in mijn mond en ik zalfde mij in het geheel niet, tot er drie volle weken verlopen waren… ik had geen kracht meer over" (Dan.10:2-3,8).

Toen de hand van God Daniël aanraakte, kwamen deze woorden van de troon: "Vrees niet, Daniël, want van de eerste dag af, dat gij uw hart erop gezet hadt om inzicht te verkrijgen en om u voor uw God te verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord, en ik ben gekomen op uw woorden" (vers 12). In het Hebreeuws betekent het woord "verootmoedigen": het vlees "afblaffen" om het in onderwerping te brengen. Paulus zei ook: "Ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang!"

Velen van ons zijn als kleine kinderen die maar kort hun aandacht ergens op gericht kunnen houden. We worden boos vanwege de last van intensiteit.

Noach leefde met de grote intensiteit van een veroordelende boodschap over de verwoesting van de aarde. 120 jaar lang werd hij "bewogen door vrees". Hij dwaalde nooit af van de last van de Heer. Hij was serieus omdat hij wist dat God meende wat Hij zei.

Laat de wereld lachen, zei Noach. Laat de anderen zeggen: "Dat is té zwaar! Ik kan zo niet leven! Het is té somber!" Noach voedde die last. 120 jaar lang bleef het fris in zijn hart en Hij deed wat de Heer hem had gezegd: tot het laatste uur.

God heeft mijn eigen gebrek aan intensiteit bij mij aan het licht gebracht. Bij ons allemaal zijn er bepaalde verlangens of neigingen die ons van God afbrengen of Hem van onze tijd, geld, of toewijding beroven. Vaak zijn deze dingen niet zondig op zich. Zelfs hobby's kunnen door satan gebruikt worden om onze tijd en ons hart van God weg te trekken.

Maar zelfs nu is God allen aan het schudden die maar aanrommelen met Hem: geloftes breken en verbonden met Hem! De Heer zal een volk heden ten dage hebben dat geheel aan Zijn werk is toegewijd! Hij zal een volk hebben dat intens is, gepassioneerd en nederig: ieder vrij uur en iedere dollar die over is gevend aan dat wat Zijn interesse op aarde vertegenwoordigt.

Al deze treurende, blozende, nederige mannen van God hadden één ding gemeenschappelijk: zij identificeerden zich met de zonden van het overblijfsel!

Ze baden nooit als de tollenaar: "Dank God dat ik niet als anderen ben". Ze bloosden over vermenging die overspel, verraad en halfhartigheid tot gevolg had. Maar ze baden nederig: "God, ook ík ben schuldig". Niet schuldig aan deze grote zonden, maar wel aan het tekort schieten in Gods eer.

Ezra bad: "Mijn God, Ik schaam mij en durf mijn ogen niet tot U opslaan, o mijn God, want onze ongerechtigheden zijn ons boven het hoofd gewassen en onze schuld is gestegen tot de hemel… Alles wat ons overkomen is vanwege onze boze daden en onze grote schuld... Zie, wij staan voor uw aangezicht in onze schuld. Waarlijk, niemand kan deswege voor uw aangezicht standhouden" (Ezra 9:6,13,15). "Terwijl Ezra bad en schuld beleed, wenend zich nederwerpende voor het huis Gods, verzamelde zich tot hem een zeer grote schare uit Israël, mannen, vrouwen en kinderen, want het volk was in luid geween uitgebarsten" (vers 10:1).

Nehemia bad: "Ik doe belijdenis van de zonden der Israëlieten, die wij tegen U bedreven hebben; ook ik en mijn familie, wij hebben gezondigd. Zwaar hebben wij tegen U misdreven" (Neh.1:6-7).

Daniël identificeerde zich ook met de zonden van Gods volk. Hij bad: "Wij hebben gezondigd en misdreven, wij hebben goddeloos gehandeld en zijn wederspannig geweest; wij zijn afgeweken van uw geboden en van uw verordeningen, en wij hebben niet geluisterd naar uw knechten, de profeten, die in uw naam gesproken hebben tot onze koningen, onze vorsten en onze vaderen, en tot het ganse volk des lands… ik sprak en bad en beleed mijn zonde en de zonde van mijn volk Israël" (Dan.9:5,6,20).

Dit waren allemaal heilige mannen, zonder zonde staande tegenover God. Ze waren niet halfhartig en vermengden zich ook niet met de wereld. Ze deden nog steeds voorbede, en beleden zowel de zonden van het volk als hun eigen zonde.

Als je hetzelfde pad volgt als deze mannen en je in je hart voorneemt, zoals zíj deden, om de Heer te volgen, met vasten, bidden, wenen, treuren, blozen vanwege zonde - dan zal het datzelfde effect op jou hebben. Gods hand zal je aanraken, en Hij zal Zijn Woord naar je zenden. Je zult het hart van God zelf meedelen. Je zult zijn glorieuze tegenwoordigheid binnengaan. En als je daar bent, dan zul je begrijpen hoe ver we allemaal hierin te kort zijn geschoten.

Laat me de sleutel aan je vertellen van wat God aan ons probeert te tonen:

Ezra wierp zichzelf neer voor het huis van God. Hij stond nog niet op voor het volk met een woord van God. Allereerst vernederde hij zich voor het hele volk.

Toen Daniël God hoorde spreken, zei hij: "Ik viel bezwijmd op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde" (Dan.10:9). Johannes zei: "En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten" (Openb.1:17).

Heiligen, wat brengt je gebed en je zoeken naar God bij je voort? Brengt het teweeg dat je je neerwerpt voor het huis van God op je aangezicht, zoals een dode persoon?

Ik wil dit soort van gelovigen zien: de zuchters, de roepers, de blozers - niet degene die op een kik uitzijn, niet de christenen die er maar voor hun lol zijn, niet die "geweldige perfecte mensen" die het zelf allemaal zo goed weten. Ik wil diegenen zien die toe kunnen geven: "Ik ben er nog niet. Ik ben te kort geschoten bij God. Ik heb verdriet over mijn falen, maar ik geloof dat God me kan aanraken en me kan genezen".

God, zend meer mislukkelingen in je lichaaam! Zend mensen die het gevoel hebben dat ze U heel hard nodig hebben.

Toen Israël weer was gaan blozen, werd zonde weggewassen en werd er tegen vermenging met de wereld opgetreden. Er werd zonde beleden en er was werkelijk berouw en bekering. Nu was het tijd om met elkaar te staan om weerstand te bieden tegen hun gemeenschappelijke vijand.

Gebed en nederigheid, tezamen met haat voor zonde, brengt een geest voort die wil werken. "Maar wij herbouwden de muur, en de gehele muur werd tot zijn halve hoogte voltooid, want het volk had lust om te werken" (Neh.4:6). Echte opwekkingen van heiligheid brengen altijd werkers voort. Boeken en seminaries en lezingen niet, maar opwekking wel!

Als God iets echts onder Zijn volk doet, gaat satan hier tegen in. "Maar toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten gehoord hadden, dat de herstelling van de muren van Jeruzalem vorderde, dat de bressen zich begonnen te sluiten, ontstaken zij in hevige woede, en maakten allen met elkander een samenzwering, om ten strijde te trekken tegen Jeruzalem en er verwarring te stichten" (Neh.4:7,8).

De vijand werd erg boos en smeedde plannen om tegen hen te vechten en hen te hinderen! Zijn tactiek was om in het geheim het lichaam te infiltreren door onverwachts heimelijk tegen hen op te staan. "Onze tegenstanders echter zeiden: Zij zullen niets merken noch gewaarworden, totdat wij in hun midden komen, hen doden en het werk stopzetten" (vers 11).

Ze hadden zich voorgenomen om in hun midden een geheim leger van mensen te brengen die zich voordeden als hun "vrienden". De vijand had geen plotselinge, open, frontale aanval in gedachte, maar zei veeleer: "Wij zullen in hun midden komen!"

De tactiek was sabotage van binnen uit! De vijand zei: "Ze zullen nooit doorhebben dat er iets gebeurt".

En satans strategie is nog nooit veranderd. Ook nu zendt hij zijn "engelen van licht" naar samenkomsten over de hele wereld met saboterende leerstellingen en verleidingen.

Hoe kunnen we ze ontdekken? Wat is onze bescherming? "Doch wij baden tot onze God, en vanwege hun houding zetten wij dag en nacht een wacht tegen hen uit". De sleutel hier is een intense haat voor zonde, echte nederigheid, vurig gebed en voortdurende waakzaamheid, en hierbij ook het volledig verzadigd blijven met het Woord van God.

Geliefde, God moet het blozen bij Zijn volk herstellen! Sta toe dat de Geest je hart erg diep en erg grondig onderzoekt, zodat je helemaal zonder vlek of rimpel voor de Heer mag staan in dit late uur.

----
Tenzij anders vermeld is de NBG-1951 vertaling gebruikt.

Dutch