ZONDER JEZUS’ LIEFDE
Religieuze mensen hebben de neiging zich te concentreren op de duisternis in plaats van op het licht. Ik hoor zoveel christenen die bittere woorden spreken: "de cultuur heeft de schuld", of "het ligt aan de overheid", of "die belangenvereniging heeft een negatieve invloed". Als je wandelt zoals Jezus deed, zul je de duisternis niet zo snel vervloeken, omdat je gefocust bent op het licht dat je brengt. Laat me dat illustreren.
Stel je voor dat je in een kerkdienst zit als de lichten plotseling uitgaan en de hele plaats ineens totaal donker is. Als een onderhoudswerker slechts één klein lampje in die ruimte aanzet, wordt dit onmiddellijk door iedereen in de gemeente gezien, ongeacht waar het is geplaatst. Vriend of vriendin, dit is een beeld van jou in een volledig verduisterde wereld. Hoe groot de donkere ruimte ook is, jouw licht is zichtbaar voor iedereen in de buurt. Het kan niet worden verborgen, dus laat het schijnen! Dan is het ook niet nodig om verstrikt te raken in angstaanjagende gesprekken over onze cultuur.
Deze vorm van wandelen leidt je niet alleen uit de religieuze modus, maar brengt je ook naar de liefde van Jezus. Dat gebeurt nooit als gevolg van religieuze prestaties. Johannes herinnert ons eraan: "Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft" (1 Johannes 4:19).
Als we proberen het werk van God op eigen kracht te volbrengen, zonder Zijn liefde, zal het krachteloos zijn. Paulus wijst erop: "Al zou ik de talen van de mensen en van de engelen spreken, maar ik had de liefde niet, dan zou ik klinkend koper of een schallende cimbaal zijn geworden" (1 Korinthe 13:1).
Christus’ liefde daarentegen geeft ons overal een preekstoel, aangedreven door de eeuwige hemelse kracht: "De liefde vergaat nooit. Wat dan profetieën betreft, zij zullen tenietgedaan worden, wat talen betreft, zij zullen ophouden, wat kennis betreft, zij zal tenietgedaan worden. Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele, maar wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, zal wat ten dele is, tenietgedaan worden."(1 Korinthe 13:8-10).